Korte aantekeningen over de Spiritijn Henri Le Floch en Jezuïet Louis kardinaal Billot door Sef Adams

DAMNABILIS NON DAMNANDUS.

De Spiritijn Père Henri Le Floch (Cssp), die sinds 1904 regens was van het Franse seminarie in Rome en onder meer ook consultor was van het H.Officie, van de Congregaties van de Propaganda Fide, van het Consistorie, van de Seminaries en Universiteiten, en van de Oosterse Kerken, werd in juli 1927 op last van Pius XI door de generaal-overste der Spiritijnen met onmiddelijke ingang uit zijn functie ontheven en verwijderd, werd beschuldigd aanhanger te zijn van de action francaise.

Dom Schuster van Sint Paulus Buiten de Muren, de latere aartsbisschop van Milaan, deed een eerste apostolische visitatie van het Franse seminarie in maart/april 1927 met overigens een positieve uitslag voor de seminarie-leiding; kardinaal Bisletti, prefect van de Congregatie van de Seminaries en Universiteiten liet een contra-rapportage vervaardigen met bovengenoemd resultaat; het onmiddelijk verwijderen van de regens in opdracht van de paus; heftige opwinding in Rome, nog heftiger opwinding in Frankrijk. Echter: In 1940 werd de door paus Pius XI verbannen Père Henri Le Floch en voormalige regens van het Franse Seminarie, door paus Pius XII in privé-audientie ontvangen en in juni 1939 was het verbod op de action francaise door Pius XII opgeheven.

De kwestie

Op 26-1-1914 zouden de werken van Charles Maurras, een van de mensen achter en van de krant L’action française op de index (lijst van verboden boeken) worden gezet. Het H.Officie had aldus geoordeeld. Maar paus Pius X nam dat besluit niet over en gebruikte daarvoor de formulering, naar analogie van het H. Officie: Damnabilis non damnandus. Paus Benedictus XV oordeelde een index-afkondiging weinig opportuun in 1915 (tijdens 1e WO), omdat het Vaticaan neutraal wilde blijven. Overigens redelijk wijs van een paus, die door de action française werd beschuldigd de Fransen aan de Duitsers te hebben verkocht; in 1923 wilde Pius XI het desbetreffende dossier zien; dat was niet te vinden, leek te zijn verdwenen; de Vaticaanse dorpsroddel fabriceert dan voor de eerste keer de naam van Père Le Floch; het dossier wordt teruggevonden (de oude Vaticaanse truc) en op 29-12-1926 verschijnt dan het decreet van het H. Officie van 26-1-1914 (!!!), na bijna 13 jaar (!!!) in de Osservatore met nog enige strenge toevoegingen, ondermeer het verbod op het lezen van de L’action francaise. Rechts Frankrijk kreunde onder deze vernedering; in juli 1927 krijgt de algemeen overste van de Spiritijnen, mgr. Le Hunsec, van kardinaal Bisletti de opdracht naar Rome te komen; daar kwam de dwingende boodschap: Père Le Floch diende onmiddelijk te worden verwijderd als regens en drie dagen later verliet deze Rome; van de studenten tijdens zijn regentschap waren er niet minder dan zestig bisschop geworden.

In het verlengde hiervan dan ook nog het verhaal rond de Franse kardinaal Billot SJ (1846-1931): Sympathisant van de action francaise, bood in het voor de Franse katholieken zo sombere jaar 1927 op 13 september zijn ontslag aan als kardinaal-diaken; deze ontslagaanvrage werd geaccepteerd op 21 september 1927. Kardinaal Billot is de enige kardinaal uit de 20e eeuw, die feitelijk uit het Heilig College der Kardinalen werd gezet. Pius X creeerde Billot tot kardinaal op 27 november 1911. Kardinaal Billot nam deel aan de conclaven van 1914 (Giacomo della Chiesa – paus Benedictus XV) en van 1922 (Achille Ratti – paus Pius XI). Als kardinaal proto-diacono kroonde hij Pius XI op 12 februari 1922, de paus die uiteindelijk zijn beul werd. (Litt.: Bitrmieux, J. “Le R.P. Louis Billot”. Ephemerides Theoloqicae Lovanienses, IX (1932), 292-295. Lebreton, J. “Son Eminence le cardinal Billot”. Etudes, IV (1911), 514-525. Le Floch, Henri. Le Cardinal Billot, lumière de la théologie. Paris: Beauchesne, 1947

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Korte aantekeningen over de Spiritijn Henri Le Floch en Jezuïet Louis kardinaal Billot door Sef Adams

Paus Franciscus’ tweede catechese over het Doopsel (15-1-2014)

KN140115a(audiëntie)
Vaticaanstad 15 januari 2014.
WOORD VAN DE PAUS

Tijdens de algemene audiëntie van 15 januari op het Sint Pietersplein sprak paus Franciscus opnieuw over het Doopsel.

Vorige week woensdag begon ik met een korte cyclus catecheses over de Sacramenten, te beginnen met het Doopsel. Ook vandaag wil ik spreken over het Doopsel en wijzen op een zeer belangrijke uitwerking van dit Sacrament: Het Doopsel maakt ons tot ledemaat van het Lichaam van Christus en van het Volk van God. Sint Thomas van Aquino zegt dat wie het Doopsel ontvangt, in Christus wordt opgenomen als ledemaat van zijn Lichaam en deel gaat uitmaken van de gemeenschap der gelovigen (Summa Theologiae, III, q.69, art.5; q.70, art.1), dat betekent van het Volk van God. In de school van Vaticanum II zeggen wij vandaag de dag, dat het Doopsel ons doet ‘binnengaan’ in het Volk van God, ons tot leden maakt van ‘een Volk onderweg’, van een door de geschiedenis heen pelgrimmerend Volk.

Zoals het leven wordt doorgegeven van ene aan de andere generatie, zo wordt ook de genade doorgegeven van de ene aan de andere generatie door de wedergeboorte vanuit de doopvont; en met deze genade is het christelijke volk onderweg in de tijd als een rivier, die de aarde bevloeit en de zegening van God verspreidt over heel de wereld. Vanaf het moment dat Jezus aan zijn leerlingen de doopopdracht gaf, hebben zij dat ook gedaan; en vanaf die tijd tot nu is er een ononderbroken keten van overdracht van het geloof door het Doopsel. En ieder van ons is schakel in die keten: Steeds een stap voorwaarts, zoals een rivier die steeds verder vloeit. Zo is de genade van God en zo is ons geloof, dat we moeten doorgeven aan onze kinderen, zodat als zij volwassen zijn, het weer kunnen doorgeven aan hun kinderen. Het Doopsel doet ons ‘binnengaan’ in dit Volk van God, dat het geloof doorgeeft. Dat is heel belangrijk. Een Volk van God dat onderweg is en het geloof doorgeeft.

Vanuit het Doopsel worden wij ‘leerlingen en missionarissen’, geroepen om het Evangelie te verkondigen in de wereld (Evangelii gaudium, n.120). “Iedere gedoopte, ongeacht zijn of haar functie in de Kerk en niveau van opleiding in het geloof, is een actief subject van evangelisatie… De nieuwe evangelisatie roept op tot persoonlijke betrokkenheid” (ibid.) van allen, van heel het Volk van God, tot een steeds nieuwe betrokkenheid van iedere gedoopte. Het Volk van God is ‘een Volk van leerlingen’ – omdat het geloof wordt ontvangen – ‘en van missionarissen’ – omdat het het geloof doorgeeft. Het Doopsel geeft ons Genade en geeft ons het geloof door. Allen in de Kerk zijn leerlingen, en wij blijven dat altijd, heel ons leven lang; en allen zijn wij missionarissen, iedereen op de plek die de Heer hem of haar heeft toegewezen. Allen, ook de kleinste is missionaris; en wie het grootste lijkt is eveneens leerling. Sommigen van u zullen zeggen: Bisschoppen zijn geen leerlingen, bisschoppen weten alles; of de paus weet alles en kan geen leerling zijn. Nee, ook bisschoppen en paus moeten leerlingen zijn, want als zij geen leerlingen zijn, kunnen zij niets goed doen, kunnen zijn geen missionarissen zijn, kunnen zij het geloof niet doorgeven. Wij allen zijn leerlingen en tegelijkertijd missionarissen. En wij blijven dat het heel ons levend lang.

Er bestaat een onverbrekelijke band tussen de mystieke en missionaire dimensie van de christelijke roeping, die beiden wortelen in het Doopsel. “Door het ontvangen van het geloof en het Doopsel, ontvangen wij ook de Heilige Geest die ons in staat doet zijn om Jezus te belijden als Zoon van God en om God ‘Abba’-Vader te noemen. Alle gedoopte mannen en vrouwen zijn geroepen te leven in gemeenschap met de Drie-eenheid en deze door te geven, omdat de evangelisatie een oproep is tot deelname aan de trinitaire gemeenschap” (slotdocument van Aparecida, n.157).

‘Niemand verlost zich alleen’. Wij zijn een gemeenschap van gelovigen; wij zijn Gods Volk en in deze gemeenschap ervaren wij de schoonheid van het delen van de ervaring van een liefde, die ons allen vooraf is gegaan en ons tegelijkertijd uitnodigt om voor elkaar ‘kanalen’ van genade te zijn ondanks onze beperkingen en onze zonden. Deze gemeenschappelijke dimensie is niet alleen maar ‘kader’ of ‘omlijsting’, maar is integraal deel van het christelijke leven, van het getuigenis, van de evangelisatie. Het christelijk geloof wordt voortgebracht en leeft in de Kerk. En in het Doopsel vieren gezinnen en parochies het invoegen van een nieuw ledemaat van Christus en zijn lichaam, dat is de Kerk (ibid, n.175b.

Als voorbeeld van de belangrijkheid van het Doopsel door het Volk van God, noemen we de geschiedenis van ‘de christelijke gemeenschap in Japan’. Zij onderging aan het begin van de 17e eeuw zware en brute vervolgingen. Er waren talrijke martelaren, leden van de clerus werden verdreven, duizenden gelovigen werden gedood. Geen enkele priester bleef in Japan achter, allen werden verdreven. Vervolgens ging de gemeenschap ondergronds en praktiseerde haar geloof en gebed in het verborgene. En als een kind werd geboren, doopte vader of moeder het, omdat alle gelovigen mogen en kunnen dopen in bepaalde bijzondere omstandigheden. Toen 250 jaar later de missionarissen konden terugkeren, kwamen duizenden christenen uit het verborgene weer terug in de openbaarheid en kon de Kerk opbloeien; zij overleefden dankzij en met de genade van hun Doopsel! Dit is groots: het Volk van God geeft het geloof door, doopt zijn kinderen en gaat verder op zijn weg. En ondanks hun verborgen leven behielden de Japanse christenen een sterke spirituele gemeenschapszin, omdat het Doopsel hen had doen worden tot een enig lichaam in Christus: zij leefden geïsoleerd en verborgen, maar bleven steeds leden van het Volk van God, leden van de Kerk. Veel kunnen wij uit deze geschiedenis leren!

Samenvatting en traductie Sef Adams

© copyright 2014 Sef Adams; het auteursrecht van deze samenvatting en traductie wordt ook ten aanzien van artikel 15 van de Auteurswet uitdrukkelijk voorbehouden!

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Paus Franciscus’ tweede catechese over het Doopsel (15-1-2014)

Paus Franciscus’ catechese over het Doopsel (8-1-2014)

KN140108a(audiëntie)
Vaticaanstad 8 januari 2014.
WOORD VAN DE PAUS

Tijdens de algemene audiëntie van 8 januari op het Sint-Pietersplein sprak paus Franciscus over het Doopsel.

Vandaag beginnen wij met een reeks catecheses over de Sacramenten. Allereerst staan we stil bij het Doopsel. Een gelukkig toeval wil, dat we aanstaande zondag het feest van de Doop van de Heer gedenken.

Het Doopsel is het sacrament waarop ons eigen geloof gebaseerd is en dat ons als levende ledematen invoegt in Christus en zijn Kerk. Met Eucharistie en Vormsel vormen deze sacramenten samen de zogenoemde ‘christelijke initiatie’, die ons als een enige grote sacramentele gebeurtenis afbeeldt naar de Heer en ons maakt tot een levend teken van zijn tegenwoordigheid en liefde.

Maar in ons kan de vraag rijzen: Is het Doopsel wel echt nodig om als christenen te leven en Jezus na te volgen? Is het eigenlijk niet zo maar een eenvoudig ritueel, een formele handeling van de Kerk om een naam te geven aan een jongen of meisje? Het zijn vragen die kunnen opkomen. In deze samenhang is het verhelderend wat de apostel Paulus schrijft: “Gij weet toch, dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dóód? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden” (Rom 6,3-4). Het Doopsel is dus geen formaliteit! Het is een handeling die ons diep raakt in ons bestaan. Een gedoopt kind of een ongedoopt kind is niet hetzelfde! Een gedoopte of een ongedoopte persoon is niet dezelfde! Door het Doopsel worden wij ondergedompeld in de onuitputtelijke bron van leven, dat is de dood van Jezus, de meest grote daad van liefde in heel de geschiedenis; en dankzij deze liefde kunnen wij een nieuw leven binnengaan, bevrijd van de macht van het kwaad, van de zonde, van de dood; een leven in gemeenschap met God en met onze broeders en zusters.

Velen van ons hebben niet de minste herinnering aan de viering van dit Sacrament. Dat ligt overigens voor de hand als we zijn gedoopt kort na de geboorte. Ik heb twee of drie keer hier op dit plein de vraag gesteld: Wie van u weet de datum van het eigen Doopsel? Steek je hand op! En het waren er weinig, zeer weinig! Toch is het belangrijk te weten op welke dag je ondergedompeld bent in die stroom van verlossing van Jezus. Laat me een raad geven. Maar het is meer dan een raad, het is huiswerk voor vandaag: Ga vandaag thuis opzoeken of vragen naar de datum van uw Doopsel. De datum van ons Doopsel kennen betekent het kennen van een gelukkige dag. Deze datum niet kennen betekent het risico lopen dat wij vergeten wat de Heer in ons bewerkte, vergeten de herinnering aan de gave die wij ontvingen. Dan eindigen wij bij alleen maar denken aan een gebeurtenis uit het verleden – zelfs niet door toedoen van onze eigen wil, maar van onze ouders – die niet langer effect heeft op het nu. We moeten de herinnering aan ons Doopsel doen ontwaken. Wij zijn geroepen om elke dag ons Doopsel te leven als feitelijke werkelijkheid in ons bestaan. Als wij er in slagen Jezus te volgen en in de Kerk te blijven, ondanks onze beperkingen, zwakheden, zonden, dan is dat juist door en dankzij het Sacrament waarin we nieuwe schepselen zijn geworden en met Christus zijn bekleed. Het is in de kracht van het Doopsel, dat wij, bevrijd van de erfzonde, zijn ingevoegd in de relatie van Jezus met God de Vader; dat wij dragers zijn van een nieuw hoop, omdat het Doopsel ons deze nieuwe hoop geeft: De hoop om heel ons leven op de weg te gaan van de verlossing. Niemand en niets kan deze hoop te niet doen, want de hoop misleidt niet. Onthoud goed: De hoop in de Heer misleidt nooit. Dankzij het Doopsel zijn we instaat te vergeven en lief te hebben, zelfs degenen die ons beledigen en kwetsen; dankzij het Doopsel zijn we in staat om in het aangezicht van marginalen en armen het gelaat te herkennen van de Heer, die ons steeds nabij is. Het Doopsel helpt ons om in het aangezicht van behoeftigen, van lijdenden en ook van onze naaste, het gelaat te herkennen van Jezus. Dit alles is mogelijk dankzij de kracht van het Doopsel!

Een laatste belangrijk punt. Daarvoor stel ik de vraag: Kan een persoon zichzelf dopen? Het antwoord is: Niemand kan zichzelf dopen! Niemand. Wij kunnen erom vragen, wij kunnen verlangen om gedoopt te worden, maar wij hebben steeds iemand nodig die ons dit Sacrament toedient in de naam van de Heer. Daarom is het Doopsel een geschenk dat wordt gegeven in een context van broederlijke bezorgdheid en delen. Steeds in de geschiedenis doopte de ene de ander, en de ander doopt nog een en nog een… Het is als een keten. Een keten van Genade. Maar mezelf dopen kan niet: Ik moet aan een ander om het Doopsel vragen. Het is een handeling van broederschap, het is handeling van aansluiting bij de Kerk. In de viering van het Doopsel kunnen wij de meest authentieke kenmerken van de Kerk herkennen, die als een moeder voortgaat met het voortbrengen van nieuwe kinderen in Christus, in de vruchtbaarheid van de Heilige Geest.

Laten we met heel ons hart aan de Heer vragen om steeds meer in ons alledaagse leven de genade te mogen ervaren, die wij ontvingen door het Doopsel. Als onze broeders ons ontmoeten, zullen zij ware kinderen van God ontmoeten, ware broeders en zusters van Jezus Christus, ware ledematen van de Kerk. En vergeet het huiswerk van vandaag niet: Zoeken, vragen naar de datum van het eigen Doopsel. Net zoals ik mijn geboortedatum ken, zo moet ik ook de datum van mijn Doopsel kennen, want het is een feestdag.

Samenvatting en traductie Sef Adams

© copyright 2013 Sef Adams; het auteursrecht van deze samenvatting en traductie wordt ook ten aanzien van artikel 15 van de Auteurswet uitdrukkelijk voorbehouden!

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Paus Franciscus’ catechese over het Doopsel (8-1-2014)

PRAKKEZATIES BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

door Sef Adams (c) 2014.

Het feest was van de Zoete Naam Jezus was aanleiding om wat prakkezaties bij elkaar te zetten naar de criteria van de opdracht van de Apostel der heidenen: Omnia probate, quod bonum est tenete – onderzoekt alles en behoudt het goede, en wensen we alle lezers die het aangaat: sapere aude!

De naam Jezus aangekondigd en gegeven

De naam Jezus is de Griekse vorm van het Hebreeuwse woord Jehoschua en betekent: ‘de Heer bewerkt redding’. Matteüs en Lucas melden de annunciatie en de naamgeving van Jezus. Bij Matteüs spreekt een engel van de Heer tot Jozef: “Zij zal een zoon ter wereld brengen, die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mat.1, 21). Bij Lucas spreekt de van Godswege gezonden engel Gabriël tot Maria: “Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven” (Lucas 1,31). De kroniek van het kindsheidevangelie stelt vervolgens vast: “Nadat de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen” (Lucas 2, 21).

Tweemaal hetzelfde Evangelie-vers in de liturgie

In het Romeins Missaal van 1962 geldt 1 januari als 1e klas Octaafdag van kerstmis en het gebruikt daarvoor hetzelfde misformulier als voor de dagmis van kerstmis Puer natus est, behalve het Alleluia-vers, dat genomen is uit het begin van de Hebreeënbrief (1,1-2); verder met als Epistel de Paulusbrief aan Titus 2,11-15 van eveneens de dagmis van kerstmis; en met slechts één vers als Evangelie: Lucas 2, 21.

Vóór de wijziging der rubrieken (1960) door paus Johannes XXIII werd ditzelfde misformulier – inclusief dezelfde collecta, secreta en postcommunio en zoals gevierd op 1 januari – genoemd: het 2e klas feest van de Besnijdenis des Heren. Deze ‘naamgeefdag’, die onder invloed van de Gallisch-Frankische liturgie in de Romeins liturgie terecht kwam onder de aanduiding Circumcisio Domini, is in het Romeins Missaal van 1962 komen te vervallen.

Bleef derhalve op 1 januari in het Romeins Missaal van 1962: Octaafdag van kerstmis – Die 1 januarii: In Octava Navitatis Domini als een 1e klas feest.

In datzelfde Romeins Missaal van 1962 wordt op de zondag, die op 2, 3, 4 of 5 januari valt, het 2e klas feest gevierd van de Allerheiligste Naam Jezus – Sanctissimi Nominis Jesu, met een herhaling van het Evangelie van 1 januari (Luc. 2,21); en als lectio: Handelingen 4,8-12, waarin Petrus de betekenis van Jezus’ Naam uiteenzet voor het Sanhedrin.

De misliturgie van het feest van de Allerheiligste Naam Jezus geeft aan, dat in Naam van Jezus redding is voor alle mensen. Verder zegt de introitus-antifoon, op basis van Fillipenzen 2,10-11 en psalm 8,2: dat het passend is dat iedere knie zich buigt, zowel in de hemel, op de aarde, als onder de aarde. Hierop wordt doorgeborduurd in het graduale met psalm 105,47; in het alleluia-vers met psalm 144, 21; in de offertorium-antifoon met psalm 85,12.5; en in de communio-antifoon met psalm 85,9-10.

De enkelvoudige versregel Lucas 2,21 is dus aanleiding tot de viering van de Octaafdag van kerstmis op 1 januari als 1e klas feest; en de viering van het 2e klas feest van de Allerheiligste Naam Jezus op de zondag, die valt op 2, 3, 4 en 5 januari in het Romeins Missaal van 1962.

Van ‘devotie tot’ naar ‘liturgie van’ de Allerheiligste Naam Jezus

Omdat het goddelijk Kind op de achtste dag de besnijdenis ontving en bij die gelegenheid tevens de naam Jezus kreeg, werd deze achtste dag verbonden met de verering van de Naam Jezus. Die verering groeide vooral door toedoen van de beroemde volkspredikers en Franciscanen: Bernardinus van Siena (1380-1444) en zijn leerling Johannes de Capestrano (1386-1456). Dankzij hun volksprediking raakte de devotie tot de Naam Jezus zeer bekend en geliefd, en werd als bijzonder feest vooral gevierd in Franciscaanse kloosters, totdat het in het jaar 1721 het feest van de allerheiligste Naam Jezus voor de gehele Kerk werd ingevoerd en gevierd op de 2e zondag na Epiphanie. De heilige paus Pius X (1903-1914) verplaatste het feest van de Allerheiligste Naam Jezus naar de zondag tussen 1 en 6 januari of, wanneer er tussen deze twee data geen zondag valt, op 2 januari.

Door de betrekkelijk jonge datum in de geschiedenis van de Kerk wordt het feest van de Heilige Naam Jezus gezien als een verrijking van de Romeinse Liturgie. Dat bleef zo tot en met het Romeins Missaal van 1962. De liturgie-techneuten, die de Novus Ordo van Paulus VI in elkaar sleutelden, zagen dit anders en hebben het 2e klas feest van de Heilige Naam Jezus geschrapt met ingang van het Romeins Missaal van 1970.

In hun volkse preken door heel Italië bevorderden Bernardinus van Siena en Johannes van Capestrano de devotie tot de heilige Naam Jezus onder meer door het introduceren van het monogram IHS als afkorting van de naam Jesus in het Grieks: de I en de H vertegenwoordigen de Iota en de Eta, aldus de eerste twee letters van de naam, waaraan later de S – in het Grieks de Sigma – werd toegevoegd als laatste letter. (Een latere traditie heeft dit monogram als een vrome vondst uit het Latijn afgeleid als Iezus Hominum Salvator – Jezus van de mensen de Verlosser). De Franciscanen Bernardinus en Joannes lieten op hun standaarden dit monogram aanbrengen en zegenden daarmee de gelovigen onder aanroeping van de Naam Jezus. Begin 15e eeuwse kronieken doen uitgebreid verslag van vele wonderbaarlijke gebeurtenissen als gevolg hiervan. Reeds op 24 mei 1450 wordt Bernardinus heilig verklaard door paus Nicolaas V (1447-1455); en op 16 oktober 1690 volgde de heiligverklaring van Joannes de Capestrana door paus Alexander VIII (1689-1691).

Paus Martinus V (1417-1431) gaf aan de volkspredikers Bernardinus van Siena en Johannes de Capestrano in 1427 zijn goedkeuring aan de verering van de heilige Naam Jezus en deed de aanbeveling een kruis toe te voegen aan het monogram IHS. Later, in 1455, vroeg paus Callistus III (1455-1458) aan Joannes van Capistrano om onder aanroeping van de Heilige Naam Jezus een kruistocht te prediken tegen de Turkse moslims, die toen voor de nodige ravage, verwoesting en onderdrukking zorgden in Centraal-Europa; de overwinning werd gevierd na de slag bij Belgrado in 1456.

Reeds in 1530 gaf paus Clemens VII (1523-1534) aan de Franciscanen toestemming om een eigen feest van de Heilige Naam Jezus te vieren. Ook de leden van de toen nieuwe Sociëteit van Jezus zijn grote bevorderaars van de devotie tot de Zoete Naam Jezus en nemen het IHS monogram op in hun ordeszegel, bekroond met een kruis, omringd door twaalf stralen en met drie nagelen eronder. Paus Innocentius III (1721-1724) gaf in 1721 opdracht het feest van de Heilige Naam Jezus te vieren in heel de Kerk.

Liturgie-techneuten van de 20e eeuw zien het feest van de Heilige Naam Jezus als een feest, dat meer uit de persoonlijke vroomheid van het volk gegroeid is en daarom minderwaardig zou zijn aan de liturgie, die voortkomt uit de oudchristelijke traditie. In het jaar 1965 weten zij hun visie door te zetten in de post-conciliare raad tot uitvoering van de liturgie constitutie Sacrosanctum Concilium van Vaticanum II en in 1969 werd het feest geschrapt in de liturgische kalender. Dat kreeg in 1970 zijn weerslag in het Romeinse Missaal van de Novus Ordo van Paulus VI (1963-1978).

Paus Johannes Paulus II en de getuigenis van de Apostel Petrus

Twee-en-dertig jaar later corrigeert paus Johannes Paulus II (1978-2005) deze pedante streek van de liturgie-techneuten van de zestiger jaren van de vorige eeuw en plaatste het feest van de Heilige Naam Jezus weer opnieuw in de liturgische kalender, nu op 3 januari en promulgeerde vervolgens de inmiddels 3e editio typica van de Novus Ordo van Paulus VI of-te-wel in het Romeins Missaal van 2002. De plek van dit feest wordt merkwaardigerwijze gevonden in het Proprium de Sanctis op pagina 710 onder de aanduiding: Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu. Paus Johannes Paulus II, kennelijk geïnspireerd door de grote getuigenis van de Apostel Petrus in Handelingen 3 en 4 en ook door de liturgische aanwijzingen van zijn voorgangers, heeft derhalve de vermaledijde verwijdering uit het Romeins Missaal van Paulus VI in 1970 weer ongedaan gemaakt. De introitus-antifoon van Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu is dezelfde gebleven als in het missaal van 1962 en de communio-antifoon is het psalmvers (8,2) uit de oude introitus.

Tenslotte merken we nog op dat de Litanie van de Heilige Naam Jezus in 1862 werd goedgekeurd door de zalige paus Pius IX (1846-1878).

De verering van de Naam Jezus
in de apostolische tijd of in de oudste christelijke traditie

In tegenstelling met wat liturgie-techneuten van de 20e eeuw meenden te weten, komt de eerbied voor en het geloof en vertrouwen in de heilige Naam Jezus toch tot ons vanuit de apostolische tijd of-te-wel vanuit de oudste christelijke traditie. Na de genezing van de lamme bij de Schone Poort van de tempel (Handelingen 3,1-10) en zijn toespraak in de Zuilengang van Salomo (Handelingen 3,11-26) verklaart en getuigt de Apostel Petrus over naam van Jezus Christus uitdrukkelijk: “Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden, en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden” (Handelingen 4, 12). De Apostel Paulus besluit de beroemde Christus-hymne in zijn brief aan de christenen van Filippi met de zinsnede: “Opdat bij het noemen van zijn naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer” (2, 10-11).

Bij het gelovig aanroepen van de Naam van de Heer richt men zich tot Hem en bidt om zijn goddelijke hulp niet alleen voor geest en ziel, maar ook voor het lichaam, want de mens is geest, ziel én lichaam. Jezus zelf benadrukt met name het lichamelijk aspect van de goddelijke hulp in zijn Naam bij zijn tenhemelopneming: “En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, (in mijn Naam) nieuwe talen spreken, (in mijn Naam) slangen opnemen, zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze (in mijn Naam) aan zieken de handen opleggen, zullen deze genezen zijn” (Marcus 16, 17-18).

Na de eerste Pinksteren gingen Petrus en Johannes naar de tempel om te bidden en ontmoetten daar een vanaf zijn geboorte lamme man bij de ‘Schone Poort’. Deze vroeg hen om een aalmoes. Petrus en Johannes keken de lamme strak aan en Petrus sprak: “Zilver en goud heb ik niet; maar wat ik heb, geef ik u. In de Naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, gebruik uw voeten! Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels, met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte” (Handelingen 3, 4-9). Eveneens en onder aanroeping van Jezus’ Naam deed Petrus ook bij Eneas in Lydda (Handelingen 9,32 ev).

Na lichamelijke hulp stellen we ook dat de Naam Jezus geestelijke hulp geeft. Door het aanroepen van zijn Heilige Naam worden zonden vergeven. In zijn eerste Pinkstertoespraak onderstreept Petrus uitdrukkelijk de profetie van Joel: “Dan zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, gered zal worden” (Handelingen 2, 21). Ook Paulus herhaalt deze uitspraak van Petrus in zijn brief aan de Romeinen: “Want alwie de naam van de Heer aanroept zal gered worden” (Rom.10,13). En toen de diaken Stefanus, de eerste martelaar, werd gestenigd, riep hij de Naam van de Heer aan en bad: “Heer, Jezus ontvang mijn geest’” (Handelingen 7, 59).

De Naam Jezus beschermt de persoon ook tegen Satan en zijn bekoringen. Zo dreef Jezus demonen uit op eigen autoriteit (vide: de uitdrijving van de demonen van Gadarenen in Matteus 8, 8-34; Marcus 5,1-17; Lucas 8,26-39; en de genezing van een bezeten jongen in Matteüs 17,14-21; Marcus 9, 4-29; Lucas 9,37-43). Paulus dreef een waarzeggende geest uit bij een vrouw te Filippi: “In de Naam van Jezus Christus gelast ik u uit haar weg te gaan. Op hetzelfde ogenblik ging hij weg” (Handelingen 16,18).

Tenslotte: wij ontvangen alle genade en alle zegen door de heilige Naam Jezus. Immers, Jezus zegt zelf: “En wat gij ook zult vragen in mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon. Als gij Mij iets zult vragen in mijn Naam, zal Ik het doen” (Johannes 13, 13-14). “Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt” (Johannes 15, 16). “Wat gij de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam. Tot nu hebt gij niets gevraagd in mijn Naam. Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat u vreugde volkomen zal zijn. Wanneer gij zult bidden in mijn Naam, is het niet nodig te zeggen dat Ik bij de Vader uw voorspreker zal zijn” (Johnnes 16, 23-25). In zijn brief aan de christenen van Kolosse vat de Apostel Paulus dit alles als volgt samen: “Al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de Naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem” (Kol.3, 17).

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor PRAKKEZATIES BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

Homilie van paus Franciscus op 1 januari 2014

De eerste lezing presenteert het oude zegeningengebed dat God aan Mozes gaf om het Aäron en zijn zonen bij te brengen: “Moge de Heer u zegenen en behoeden. Moge de Heer de glans van zijn gelaat over u spreiden en u genadig zijn. Moge de Heer zijn gelaat naar u keren en u vrede schenken!” (Num 6,24-26). Het is heel betekenisvol om aan het begin van een nieuw jaar opnieuw te luisteren naar deze woorden van zegening: Zij zullen ons vergezellen op onze weg door de tijd die voor ons ligt. Het zijn woorden van kracht, moed en hoop; – geen ijdele hoop gebaseerd op zwakke menselijke beloften en ook geen naïeve hoop die de toekomst beter voorstelt simpel omdat het toekomst is. Deze hoop vindt zijn eigen reden juist in de zegen van God, een zegening die omvat de meest betekenisvolle wens, de wens van de Kerk voor ieder van ons, de volheid van alle liefdevolle bescherming van de Heer en van zijn helpende voorzienigheid.

De boodschap van hoop in deze zegening heeft zich volkomen gerealiseerd in een vrouw, in Maria, die bestemd was om Moeder van God te worden en verwerkelijkte zich in haar eerder dan in enig ander schepsel.

Moeder van God! Dit is de meest belangrijke en wezenlijke titel van de Maagd Maria. Het gaat om een eigenschap, om een rol, die het geloof van het christelijke volk in zijn liefdevolle en zuivere vroomheid tot onze hemelse Moeder van begin af aan heeft begrepen.

Denken wij aan dit grote moment in de geschiedenis van de oude Kerk, aan het concilie van Efese, waarin het goddelijk moederschap van de Maagd met autoriteit werd gedefinieerd. De waarheid over het goddelijk moederschap van Maria vond weerklank in Rome waar korte tijd later werd begonnen met de bouw van de basiliek van de ‘Santa Maria Maggiore’, het eerste Maria-heiligdom van Rome en van het hele Westen. Daar wordt de afbeelding van de Moeder van God wordt vereerd – de Theotokos – onder de titel van ‘Salus populi Romani’. Er wordt verteld dat de inwoners van Efese, tijdens het concilie, bijeen kwamen bij de zijkanten van het portaal van de basiliek, waar de bisschoppen toen vergaderden en luidkeels scandeerden: ‘Moeder van God!’ Door de officiële definitie van deze titel van de Maagd Maria met volks aandrang te vragen aan de bisschoppen, toonden de gelovigen aan, dat zij het goddelijk moederschap erkenden. Het is de spontane en oprechte houding van kinderen die hun Moeder goed kennen, omdat zij van haar houden met oneindige tederheid. Maar het is meer: het is de ‘sensus fidei’ van het heilige gelovige volk van God, dat zich in zijn eenheid nooit vergist.

Maria is van begin af aan steeds aanwezig in de harten, in de vroomheid en vooral in de geloofsweg van het christelijke volk. “De Kerk is onderweg in de tijd … en op deze pelgrimstocht … gaat zij voort in de voetsporen van de Maagd Maria” ( Johannes Paulus II, Enc. Redemptoris Mater, 2). Onze geloofsweg is dezelfde als die van Maria, daarom hebben wij het gevoel dat ze ons zeer nabij is! Met betrekking tot het geloof, dat de hoeksteen is van het christelijk leven, deelde de Moeder van God onze situatie. Dikwijls is zij dezelfde moeilijke en donkere wegen gegaan als wij “op de pelgrimsweg van het geloof” ( Vat II: Lumen gentium, 58).

Onze geloofsweg is onlosmakelijk verbonden met Maria sinds de stervende Jezus op het kruis haar aan ons gaf als moeder met de woorden “Zie daar uw moeder” (Joh 19,27). Deze woorden hebben de betekenis van een testament en geven aan de wereld een Moeder. Vanaf dat moment werd de Moeder van God ook onze Moeder! In het uur, waarin het geloof van de leerlingen het meest werd beproefd door vele moeilijkheden en onzekerheden, vertrouwde Jezus hen toe aan haar, die de eerste was die geloofde en van wie het geloof nooit zou falen. En die ‘vrouw’ wordt onze moeder op het ogenblik dat zij haar goddelijke Zoon verliest. Haar gewonde hart verruimde zich om plaats te maken voor alle mensen – goede en slechte – en zij houdt van hen zoals ze van Jezus hield. De vrouw die bij de bruiloft van Cana in Galilea haar gelovige medewerking had gegeven aan de openbaring van de wonderbaarlijke dingen van God in de wereld, hield op Calvarië de vlam van het geloof in de verrijzenis van haar Zoon brandend, en draagt dit geloof met moederlijke genegenheid over aan de anderen. Maria wordt zo tot bron van hoop en ware vreugde!

De Moeder van de Verlosser gaat ons voor en sterkt ons voortdurend in het geloof, in onze roeping en in onze missie. Met haar voorbeeld van deemoed en beschikbaarheid voor Gods wil, helpt zij ons om ons geloof om te zetten in een blijde verkondiging van het Evangelie en zonder voorbehoud. Zo zal ons missie vruchtbaar zijn, omdat deze gemodelleerd is naar het moederschap van Maria. Aan haar vertrouwen wij toe onze geloofsweg, onze hartenwensen, onze zorgen, de noden van heel de wereld, vooral van hen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid en vrede en God. Laten we haar samen drie keer toeroepen, zoals ooit de broeders en zusters van Efese: ‘Moeder van God’. – ‘Moeder van God! Moeder van God! Moeder van God! – Amen.

Traductie © 2013, Sef Adams.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Homilie van paus Franciscus op 1 januari 2014

HOMILIE VAN PAUS FRANCISCUS IN ZIJN EERSTE KERSTNACHTMIS VAN 24-12-2013.

1.“Het volk dat in het donker wandelt, ziet een groot licht” (Jes 9,1).

Steeds weer opnieuw worden we gegrepen door deze profetie van Jesaja, vooral wanneer wij haar beluisteren in de Liturgie van de kerstnacht. Dat is geen kwestie van emotie of sentiment. Wij worden bewogen omdat deze profetie de diepe werkelijkheid uitdrukt van wat we zijn: We zijn een volk onderweg en rondom ons – en ook in ons – is er duisternis en licht. En in deze nacht, terwijl de geest der duisternis de wereld omhult, hernieuwt zich de gebeurtenis die ons steeds verbaast en verrast: Het volk, dat onderweg is, ziet een groot licht. Een licht dat ons tot nadenken brengt over dit mysterie van het onderweg zijn en van het zien.

Onderweg zijn. Dit woord doet ons denken aan de loop der geschiedenis, aan de lange weg van de geschiedenis van de verlossing, te beginnen met Abraham, onze vader in het geloof, die de Heer op een dag opriep om te vertrekken en naar het land te gaan dat Hij hem zou tonen. Vanaf toen is onze identiteit van gelovigen, die van een pelgrimmerend volk op weg naar het beloofde land. Deze geschiedenis werd steeds vergezeld door de Heer! Hij is altijd trouw aan zijn verbond en zijn beloften. Omdat Hij trouw is, is God licht en is er in Hem geen spoor van duisternis (1 Joh 1,5). Maar aan de kant van het volk wisselen de momenten van licht en duisternis elkaar af, van trouw en ontrouw, van gehoorzaamheid en opstandigheid; momenten van het pelgrimmerende en van een dolend volk.

Ook in onze persoonlijke geschiedenis zijn er afwisselend heldere en donkere momenten, licht en schaduw. Als wij God, en onze broeders en zusters liefhebben zijn we onderweg naar het licht; maar als ons hart zich sluit, als in ons trots, leugen en eigen interesse de overhand hebben, dan breekt in en rondom ons de duisternis aan. De apostel Johannes zegt: “Wie zijn broeder haat is in de duisternis. Hij tast in het donker en weet niet waarheen zijn weg hem voert, want de duisternis heeft hem blind gemaakt” (1 Joh 2,11). Een volk onderweg wil echter een pelgrimmerend volk zijn, een volk dat niet dwaalt.

2. In deze nacht weerklinkt als een bundel van het meest heldere licht de verkondiging van de Apostel: “de genade van God, de bron van heil voor alle mensen is op aarde verschenen”(Tit 2,11).

Jezus, geboren uit de Maagd Maria, waarlijk mens en waarlijk God, is de genade die is verschenen in de wereld. Hij is onze geschiedenis binnen gegaan; met ons deelde Hij ons onderweg zijn. Hij kwam om ons te bevrijden van de duisternis en ons het licht te schenken. In Hem verscheen de genade, de barmhartigheid, de tederheid van de Vader: Jezus is de mens geworden Liefde. Hij is niet alleen leermeester der wijsheid, Hij is niet een ideaal waarnaar wij streven en waar we ons hopeloos ver van verwijderd weten, Hij is de zin van het leven en van de geschiedenis die zijn ‘tent’ heeft opgeslagen te midden van ons.

3. De herders waren de eersten die deze ‘tent’ zagen, die de verkondiging van de geboorte van Jezus ontvingen. Zij waren de eersten omdat ze tot de laatsten behoorden, tot de marginalen. En zij waren de eersten omdat zij de wacht hielden in de nacht en over hun kudde waakten. Het is de wet van de pelgrims om waakzaam te zijn. En de herders waren waakzaam. Samen met hen blijven we staan voor het Kind. Laten we dat in stilte doen. Laten we samen met hen de Heer danken, omdat Hij ons Jezus heeft geschonken; en met hen laten wij uit de diepte van ons hart de lof op stijgen voor zijn trouw: Wij zegenen U, Heer, allerhoogste God, Gij die Uzelf vernederde voor ons. U bent immens groot en Gij hebt U klein gemaakt; U bent rijk en Gij hebt U arm gemaakt; Gij zijt almachtig en Gij hebt U kwetsbaar gemaakt.

In deze nacht delen we de vreugde van het Evangelie: God houdt van ons. Hij houdt zoveel van ons dat Hij zijn Zoon gaf als onze broeder, als licht in onze duisternis. De Heer herhaalt aan ons: “Vreest niet” (Luc 2,10), zoals de engelen zeiden aan de herders: “Vrees niet”. En ook ik zeg aan u allen nog een keer: Vreest niet! Onze Vader is geduldig, Hij houdt van ons, Hij geeft ons Jezus om ons te leiden op de weg naar het beloofde land. Hij is het licht dat de in de duisternis schijnt. Hij is de barmhartigheid: onze Vader die ons altijd vergeeft. Hij is onze vrede. Amen.

Traductie © Sef Adams.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor HOMILIE VAN PAUS FRANCISCUS IN ZIJN EERSTE KERSTNACHTMIS VAN 24-12-2013.

1e Kerstboodschap Urbi et Orbi van paus Franciscus AD 2013.

“Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij welbehagen heeft” (Luc 2,14)

Ik maak mij het gezang eigen van de engelen, die aan de herders van Bethlehem verschenen in de nacht waarin Jezus werd geboren. Een gezang dat hemel en aarde verenigt, door de hemel lof en glorie toe te zingen en de aarde der mensen de vredeswens. Ik nodig allen uit dit lied mee te zingen. Het is een lied voor elke man en vrouw die waakt in de nacht, die hoopt op een betere wereld, die deemoedig zorg draagt voor de ander.

Glorie aan God! Dit is waartoe Kerstmis ons allereerst oproept. God alle eer en glorie brengen, omdat Hij goed is, trouw en barmhartig. Op deze dag wens ik allen dat zij het ware gelaat erkennen van God de Vader, die aan ons Jezus heeft gegeven. Ik wens allen, dat zij Gods nabijheid ervaren, dat zij zijn aanwezigheid voelen, dat zij Hem liefhebben, dat zij Hem aanbidden. Moge ieder van ons aan God alle eer en glorie geven, vooral door een welbesteed eigen leven uit liefde voor Hem en voor de medemens.

Vrede aan de mensen! De ware vrede – wij weten het – is niet een evenwicht tussen tegengestelde krachten; is geen mooie ‘voorgevel’ waarachter tegenstellingen en verdeeldheden verborgen moeten worden. Vrede is zich dagelijks inzetten voor Gods gave en genade, ons gegeven in Jezus Christus.

Als wij kijken naar het Kind in de kribbe, naar het Kind van vrede, gaan onze gedachten naar de kinderen, de meest kwetsbare slachtoffers van oorlogen. We denken echter ook aan de ouderen, aan de mishandelde vrouwen, aan de zieken… Oorlogen vernietigen en verwonden zo vele levens!

Te veel levens zijn in de afgelopen tijd vernietigd door het conflict in Syrië, aangewakkerd door haat en wraak. Laten we blijven bidden tot Heer om het geliefde Syrische volk nieuw lijden te besparen en de conflictpartijen aan te zetten tot het beëindigen van elke geweld en tot het garanderen van toegang tot humanitaire hulp. Wij hebben gezien, hoe machtig gebed is! En ik ben blij, dat vandaag zich bij ons pleidooi en gebed voor vrede in Syrië, ook aanhangers van verschillende religies aansluiten. Verliezen we nooit de moed om te bidden! De moed om te zeggen: Heer, geef uw vrede aan Syrië en aan heel de wereld. En ik nodig dus ook de niet-gelovigen uit om naar de vrede te verlangen, met een verlangen dat het hart vergroot: allemaal verenigd, ofwel in het gebed ofwel in het verlangen, maar allen voor de vrede!

Geef vrede, o Kind, aan de bijna vergeten Centraal-Afrikaanse Republiek. Maar Gij, o Heer, Gij vergeet niemand! Wil dan ook vrede brengen in dat land zo verscheurd door een spiraal van geweld en ellende, waar vele mensen dakloos zijn, zonder het nodige drinkwater en voedsel en leven onder het bestaansminimum. Bevorder de saamhorigheid in Zuid-Soedan, waar de huidige spanningen al veel slachtoffers hebben gemaakt en het vreedzame samenleven bedreigen van deze jonge staat.

Gij, o Vredevorst, bekeer overal de harten van gewelddadige mensen en inspireer hen tot het neerleggen van de wapens en tot het opnemen van de weg der dialoog. Zie naar Nigeria, verscheurd door voortdurende aanslagen, waardoor vooral onschuldigen en weerlozen worden getroffen. Zegen het Land dat u hebt uitgekozen om ter wereld te komen en geef aan de vredesonderhandelingen tussen Israëli’s en Palestijnen een goede afloop. Heel de wonden van het geliefde Irak dat nog steeds ernstig wordt getroffen door aanslagen.

Gij, o Heer van het leven, bescherm allen die vervolgd worden omwille van uw Naam. Geef hoop en troost aan de ontheemden en vluchtelingen, vooral in de Hoorn van Afrika en in het oosten van de Democratische Republiek Kongo. Geef dat migranten op zoek naar een menswaardig leven hulp mogen vinden en opgenomen worden. Moge tragedies met talrijke doden, zoals dit jaar in Lampedusa, nooit meer gebeuren!

O Kind van Bethlehem, raak de harten van allen die betrokken zijn bij mensenhandel; laat hen bewust worden van de zwaarte van dit misdrijf tegen de menselijkheid; zie naar de vele kinderen die worden ontvoerd, gewond en gedood bij gewapende conflicten en naar die kinderen die gedwongen worden soldaat te worden en zo worden beroofd van hun kindertijd.

Heer van hemel en aarde, zie naar onze planeet, zo dikwijls uitgebuit door de heb- en roofzucht van mensen zonder onderscheid. Help en bescherm degenen, die slachtoffer zijn van natuurrampen, vooral het geliefde Filippijnse volk, zwaar getroffen door de recente tyfoon.

Broeders en zusters. In deze wereld, in deze mensheid is vandaag de Verlosser geboren, die is Christus de Heer. Laten we stil staan voor het Kind van Bethlehem. Laten we in ons hart geraakt en bewogen worden; en laten we niet bang zijn daarvoor. Laten we niet bang zijn dat ons hart bewogen raakt. Wij hebben dat nodig. Laten we ons verwarmen door Gods tederheid; wij hebben zijn liefde nodig. Gods liefde is nooit schadelijk: de liefde van God geeft ons vrede en kracht. Wij hebben zijn liefde nodig. God is groot in de liefde, aan Hem is de lof en de heerlijkheid in alle eeuwigheid! God is vrede: vragen we Hem ons te helpen om vredestichters te zijn elke dag in ons leven, in onze gezinnen, in onze steden en naties, in heel de wereld. Laten wij innerlijk bewogen worden door de goedheid van God.

Traductie © 2013 Sef Adams

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor 1e Kerstboodschap Urbi et Orbi van paus Franciscus AD 2013.

de zalige paus Johannes Paulus II over de heilige Michaël

24 mei 1987:
Homilie bij de pelgrimstocht naar de Monte Sant’Angelo (Gargano – Foggia)  van paus Johannes Paulus II in een vertaling van Sef Adams

Sint Michael – Beschermer en verdediger van de Kerk

1. Het is voor mij een grote vreugde om vandaag (zondag 24 mei 1987) in uw midden te zijn in de schaduw van dit aan de Aartsengel Michaël toegewijde heiligdom, dat sinds vijftien eeuwen doel is van pelgrimstochten en grote aantrekkingskracht heeft op hen, die God zoeken en Christus willen navolgen, want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten (Kol. 1, 16).

Hartelijk groet ik u, pelgrims, die gekomen zijt uit de omgeving van Gargano, dit wonderbaarlijke bergketen dat aan de blik van de bezoeker prachtige uitzichten biedt op het lieflijk bloeiende landschap met zijn karakteristiek groepen knorrige olijvenbomen op de rotsen. (Begroetingen locale hoogwaardigheidsbekleder. etc.)

2. Zoals eens vele van mijn voorgangers op de Stoel van Petrus, ben ook ik hierheen gekomen om een tijd lang de aan dit heiligdom eigen sfeer te kunnen ervaren, een sfeer van zwijgen, gebed en boete; ik ben gekomen om de Aartsengel Michaël te vereren en hem aan te roepen, opdat hij de Kerk beschermt en verdedigt in een tijd, waarin het moeilijk is om een authentieke christelijke getuigenis zonder compromissen of halve waarheden te geven.

Sinds paus Gelasius I (492-496) in het jaar 493 zijn toestemming gaf om de grot van de verschijningen van de Aartsengel Michaël in te richten als cultusplaats, haar zelf voor de eerste keer bezocht en daarbij de aflaat Perdono angelico verleende, zijn vele pausen in zijn voetsporen getreden, die deze heilige plek met hun bezoek hebben vereerd. Onder hen telt men: Agapitus I (535-536), Leo IX (1049-1054), Urbanus II (1088-1099), Innocentius II (1130-1143), Coelestinus III (1191-1198), Urbanus VI (1378-1389), Gregorius IX (1227-1241), de heilige Petrus Coelestinus (1294) en Benedictus IX (1032-1044; 1045; 1047-1048). Ook talrijke heiligen zijn hierheen gekomen om kracht en troost te putten. Ik noem de heilige Bernardus, de heilige Wilhelmus van Vercelli – de stichter van de abdij Montevergine -, de heilige Tomas van Aquino en de heilige Catharina van Siena; terecht beroemd geworden en nog steeds in levendige herinnering is het bezoek van de heilige Franciscus van Assisi, die als voorbereiding op de Veertigdagentijd van 1221 hierheen kwam en die volgens de traditie, omdat hij zich onwaardig vond om de grot binnen te gaan, bij haar ingang bleef staan en op een steen een kruisteken inkerfde.

Deze levendige en nooit onderbroken stroom van zowel beroemde als eenvoudige pelgrims, die vanaf de middeleeuwen tot in onze dagen uit dit heiligdom een plaats van ontmoeting in gebed en van versterking van het christelijk geloof heeft gemaakt, getuigt hoe zeer de gestalte van de Aartsengel Michaël, die hoofdfiguur is op vele bladzijden van het Oude en het Nieuwe Testament, door het volk werd vereerd en aangeroepen. En ook hoezeer de Kerk de hemelse bescherming nodig heeft van hem, die in de bijbel als de grote strijder tegen de Draak, de aanvoerder van de demonen, wordt voorgesteld. Wij lezen in de Apokalyps: Toen brak er in de hemel een oorlog uit. Michaël en zijn engelen moesten oorlogen tegen de Draak. Ook de Draak streed en zijn engelen. Maar zij hielden geen stand en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote Draak, werd neergeworpen, de oude Slang, die Duivel en Satan heet, die de hele wereld verleidt; neergeworpen werd hij op de aarde en zijn engelen met hem (Apokalyps 12, 7-9). De schrijver van deze heilige tekst confronteert ons in deze dramatische beschrijving met de val van de eerste Engel, die door eerzucht misleid werd als God te worden. Zo wordt ook de reactie duidelijk van de aartsengel Michaël, wiens hebreeuwse naam wie is als God? het optreden voor de uniciteit en onschendbaarheid van God tot uitdrukking brengt.

3. De aanwijzingen van de Openbaring over de persoonlijkheid en de rol van de heilige Michaël zijn weinig volledig, maar wel zeer welsprekend. Hij is de aartsengel (Jud. 1,9), die zich voor de onvervreemdbare rechten van God inzet. Hij is de grote vorst der engelen, die optreedt om de Volk van God te beschermen (Dan. 12,1), waaruit de Verlosser zal voortkomen. Het nieuwe volk van God is nu de Kerk. Dat is de reden, waarom zij Michaël beschouwt als haar beschermer en helper in al haar strijd voor de verdediging en uitbreiding van het Rijk van God op aarde. Wanneer dan ook, overeenkomstig de belofte van de Heer, de poorten der hel haar niet zullen overweldigen (Mat. 16,18), dan betekent dit nog niet, dat wij geen beproevingen en strijd tegen de listen van het kwade hebben te doorstaan.

In deze strijd staat de aartsengel Michaël de Kerk ter zijde om haar tegen alle boosheid van de wereld te verdedigen en de gelovigen bij te staan in hun verzet tegen de Demoon, die als een brullende leeuw rondzwerft op zoek naar een prooi om te verslinden (l Pet. 5,8).

Deze strijd tegen de duivel, die de gestalte van de aartsengel Michaël kenmerkt, is ook vandaag actueel, omdat de Demoon nog steeds leeft en in de wereld werkzaam is. Het kwade, dat zich wel degelijk in de wereld bevindt, de onorde in de samenleving, de tegenstrijdigheid van de mens, de innerlijke broosheid waarvan hij slachtoffer is, zijn niet alleen gevolgen van de erfzonde, maar ook van de verwoestende en duistere werken van de Satan, deze bedrieglijke vijand van de morele evenwichtigheid van de mens, die de heilige Paulus heel beslist aanwijst als de God van de tijdelijke wereld (2 Kor. 4,4), omdat hij zich als sluwe verleider voordoet, die weet hoe hij zich in het spel van ons doen en laten moeten laten binnensluizen, om daar afwijkingen te bewerkstelligen die net zo schadelijk zijn als onze overeenkomstige schijnbaar instinctieve wensen. Daarom waarschuwt de apostel van de volkeren de christenen voor de hinderlagen van de Demoon en zijn talrijk gevolg, wanneer hij de inwoners van Efese oproept: Legt de wapenrusting Gods aan om te kunnen standhouden tegen de listen van de duivel. Want onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen de heerschappijen, tegen de machten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelen (Ef. 6, 11-12).

Aan deze strijd herinnert de gestalte van de aartsengel Michaël, die de Kerk zowel in het Oosten alsook in het Westen steeds bijzonder heeft vereerd. Zoals bekend, bouwde Constantijn het eerste aan hem gewijde heiligdom in Constantinopel aan de Bosporus: het beroemde Michaelion, waarna in het hele Romeinse rijk talrijke andere aan de aartsengel toegewijde kerken volgden. In het Westen verbreidde de verering van de heilige Michaël zich vanaf de 5e eeuw in vele steden: in Rome, Milaan, Piacenza, Genua en Venetië; de meeste beroemde plek van verering is zondermeer hier op de Gargano. De aartsengel wordt hier, op de in 1076 in Constantinopel gegoten bronzen deuren, afgebeeld als overwinnaar van de helse Draak. Dit is het symbool, zoals hij in de beeldende kunst wordt afgebeeld en zoals de liturgie hem aanroept. Allen zullen zich het gebed herinnen, dat tot en met enige jaren geleden aan het slot van de heilige Mis werd uitgesproken: Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd. Ik zal dit gebed zo dadelijk in naam van de gehele Kerk herhalen.

Maar eerst geef ik u allen, hier aanwezig, alsook uw gezinnen en uw families en alle mensen die u dierbaar zijn, mijn zegen, die ook geldt voor degenen, die naar ziel en lichaam lijden.

Heilige Aartsengel Michaël, verdedig ons in de strijd; wees onze bescherming tegen de boosheid en de listen van de duivel. Wij smeken ootmoedig, dat God hem zijn macht doe gevoelen. En gij, vorst van de hemelse legerscharen, drijf Satan en de andere boze geesten, die tot verderf van de zielen over de wereld rondgaan door de goddelijke kracht in de hel terug (paus Leo XIII).

Geplaatst in Sine fine, Woord P. Johannes-Paulus II | Reacties uitgeschakeld voor de zalige paus Johannes Paulus II over de heilige Michaël

Aantekeningen bij Onze Lieve Vrouw van Knock

door Sef Adams 14-01-2006 (alle rechten voorbehouden)

Wie uit het bisdom Roermond op pelgrimstocht gaat naar Ierland, mag nooit vergeten naar het graf te gaan van de legendarische passionist Carolus Houben, die te Munstergeleen werd geboren in 1821 en in 1893 in een geur van heiligheid stierf te Dublin. Carolus Houben werd in 1850 als passionist priester gewijd en kwam in 1857 terecht in het pas gestichte passionistenklooster Mount Argus te Dublin. Daar werd hij snel befaamd door zijn zegenende handen en de daarbij behorende gave der genezing. In 1866 werd hij door zijn overheid naar Engeland gestuurd en in 1874 was hij weer terug op de Mount Argus, waar de faam van de man met de zegenende handen opnieuw snel de ronde deed door heel Ierland. Sinds 1949 ligt pater Karel begraven in de kloosterkerk van Mount Argus te Dublin, waar tienduizenden Ieren hem jaarlijks komen vereren. Pater Karel werd door paus Johannes Paulus II zalig verklaard op 16 oktober 1988. In Munstergeleen is een kapel gesticht in zijn geboortehuis.

De Ieren vereren de heilige Patrick in Armagh, waar hij de eerste kerk bouwde, die later tot zetel werd van de primas van Ierland. De grote nationale bedevaarten vinden plaats in Croagh Patrick en in het ‘vagevuur’ van de heilige Patrick, een klein eiland in het midden van Loch Derg in Donegal. Sinds de verschijning op 21 augustus 1879 in Knock in het graafschap Mayo, pelgrimmeren de Ieren daar naar Maria. Paus Johannes Paulus II kwam eind september 1979 naar Knock om te bidden bij de muur der verschijning. Een dag eerder had hij dat gedaan in Droghede, waar men de schedel van de zalige aartsbisschop van Armagh, Oliver Plunket bewaart, die 1681 martelaar werd.

Knock is een kleine stad in Ierland, gelegen in het graafschap Mayo, en is centrum in een streek van Ierland, die grote ellende had te verduren rond de jaren 1870, met onder meer hongersnood, economische malaise en ontwrichting, met in het kielzog faillissementen, gedwongen huis-uitzettingen, schrijnende armoede en een vloedgolf van Ierse immigranten.

In 1879 kreeg Knock nationale en ook internationale roem, toen een verschijning van de Maagd Maria deze plaats in een pelgrimsoord veranderde en van Knock de meest bezochte stad van Ierland maakte. Elk jaar op 21 augustus komen duizenden en duizenden pelgrims naar Knock. In het Knock Folk Museum op terrein van de Maria-basiliek wordt het verhaal vertelt van de verschijning en van het leven van de mensen, die in en rondom Knock leefden en werkten in het jaar van de verschijning.

De verschijning in Knock vond plaats op de avond van donderdag 21 augustus 1879 en duurde twee tot drie uur. In tegenstelling met andere 19e eeuwse en ook 20e eeuwse Maria-verschijningen, was de verschijning van Knock eenmalig en de verschijning van Knock sprak geen enkel woord. Er is dus ook geen enkele boodschap en geen enkele ernstige vermaning te melden. De enige boodschap is de stilte van Maria, die na het Magnificat ontstaat in het Evangelie van Lucas en waarvan paus Johannes Paulus II tijdens zijn laatste reis naar Lourdes zei: God werkt in de stilte.

Deze Ierse Maria-verschijning is het verhaal van twee vrouwen uit het dorp Knock (Mary McLoughlin en Mary Byrne), die op die donderdagavond van augustus 1879 naar huis liepen en daarbij langs de achterkant van de dorpskerk kwamen. Aan de zuidgevel van die kerk verschenen: Maria, Jozef en Johannes de Evangelist. Rechts van hen stond tegen de kerkgevel een groot altaar met daarop een lam, kijkend naar het westen. Achter het lam stond een kruis; en engelen zweefden rond het lam tijdens de verschijning. De net beschreven verschijning duurde twee tot drie uur.

Tijdens die verschijning riepen de twee vrouwen ook anderen om naar het kerkgebouw van Knock te komen. Dat wat de twee net genoemde vrouwen en dertien anderen collectief zagen in het nog steeds heldere daglicht van die augustusavond, was een schone vrouw gekleed in een wit gewaad met een flonkerende kroon; waar de kroon haar voorhoofd raakte was een roos; haar handen waren opgeheven naar de hemel (vgl.Luc.1, 46). Alle vijftien zieners begrepen deze verschijning als Maria, de moeder van Jezus en Koningin van de Engelen. Rechts van de verschijning van de vrouw was een figuur gekleed in witte mantel en met een in de richting de Maria-verschijning genegen hoofd (later Jozef genoemd). Links van de Maria-verschijning was een derde figuur eveneens in witte mantel en met in de linkerhand een boek en een opgeheven rechterhand (later genoemd de Evangelie voorlezende of de predikende Joannes de Evangelist).

Uit andere en niet bij deze verschijning betrokken dorpen, kwamen later meldingen, dat men op die bewuste avond een helder licht had gezien in de buurt van of nabij het kerkgebouw van Knock. Na die avond van de 21e augustus 1879 kwamen er vele meldingen van wonderbaarlijke genezingen, die allen in verband waren of werden gebracht met een bezoek aan de kerk van Knock. De reactie van de Kerk zelf op al die gebeurtenissen was minstens voorzichtig. Een diocesane commissie werd samengesteld; verklaringen verzameld van hen die beweerden de verschijning te hebben gezien; een kroniek werd aangelegd waarin vele wonderbaarlijke genezingen werden genoteerd.

Ofschoon het in 1879 verschenen diocesane rapport meldde dat de getuigenverklaringen betrouwbaar waren, stelde de toenmalige bisschop Gilmartin in 1936 een nieuwe commissie samen om hernieuwd onderzoek te doen onder de toen nog levende getuigen: Mary O’Connell (Mary Byrne), Patrick Byrne en John Curry. Hun onder ede afgelegde verklaringen weken niet af van eerdere getuigenissen in het onderzoek van 1879. Mary O’Connell getuigde vanaf haar sterfbed. Dat maakte grote indruk. De uitkomst van het tweede diocesane onderzoek was zeer positief ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigenissen. Op de plaats van de verschijning werd in najaar 1880 een beeltenis aangebracht met de toepasselijke naam: Onze Lieve Vrouw van Knock.

Toch bleef de onzekerheid of de eenmalige verschijning in Knock inderdaad ooit zou hebben plaats gevonden. Immers, er was geen boodschap, er was geen waarschuwende vermaning. Er was alleen een verschijning, collectief waargenomen door 15 Ierse personen op de avond van 21 augustus 1879: de Madonna met de ten hemel opgeheven handen, geflankeerd met twee figuren die Jozef en Johannes de Evangelist werden genoemd en een naar het Westen uiziend lam omringd door zwevende engelen. Natuurlijk denk je bij deze omschrijving aan het Lam Gods uit de Sint Baafs kathedraal te Gent, terwijl de opgeheven handen doen ook doen denken aan de zegenende handen van de zalig pater Karel, die sinds 1874 weer terug was op de Mount Argus te Dublin.

Ondanks de twijfels of de eenmalige verschijning in Knock wel degelijk zou hebben plaats gevonden, kreeg de gebeurtenis van 21 augustus 1879 te Knock langzamerhand officiële steun van de Kerk, via een vaandel inzegening door Pius XII en een kaarsschenking door Joannes XXIII. Dit en nog andere lobby richting de paus, resulteerde uiteindelijk in een pelgrimstocht van paus Johannes Paulus II op 30 september 1979 naar Knock ter gelegenheid van de 100-ste verjaardag van de verschijning. Meer dan een half miljoen pelgrims was toen aanwezig. Op die dag kreeg de verschijning van Knock dus door toedoen van het net genoemde pauselijk bezoek een soort officiële Vaticaanse goedkeuring. In ieder geval sinds oktober 1979 verspreidde de roem van Knock zich opnieuw, zowel nationaal als internationaal. En na deze pauselijke opwaardering, aan de vooravond van de pauselijke reis naar de Verenigde Staten, kwamen opnieuw vele en vele pelgrims, gezonde en zieke, naar Knock en ook de wonderbaarlijke genezingen namen weer toe in aantal. Het geschatte aantal jaarlijkse pelgrims ligt rond een miljoen.

Nawoord (alle rechten voorbehouden)

In welke mate de toenmalige particulier secretaris voor Engelstalige correspondentie van zowel Paulus VI alsook van Johannes Paulus I als van Johannes Paulus II, de Ierse pater John Magee SPS in deze opwaardering van Knock een rol heeft gespeeld heeft, is tot nu toe niet onderzocht, evenals de rol van de toenmalige pauselijke nuntius in Ierland, de Siciliaanse aartsbisschop Gaetano Alibrandi en de positie daarin van de toenmalige kardinaal-staatssecretaris Agostino Casaroli.

Het zou minstens de moeite waard kunnen zijn de rol van John Magee in het pauselijke Knock verhaal nader te onderzoeken, te meer omdat zijn ooit glanzend begonnen carrière in de Romeinse Curie plotsklaps werd afgebroken in het vroege voorjaar van 1987 door zijn weg-van-de-Romeinse-Curie-promotie als bisschop van Cloyne.

Pater John Magee SPS (St.Patrick’ Society for the Foreign Missions – Kiltegan Fathers), was in het jaar van de pauselijke opwaardering van Knock in het najaar 1979 monseigneur en particulier secretaris van Johannes Paulus II. Begin 1982 werd hij “prelaat van Zijne Heiligheid’ en pauselijk ceremoniemeester. Na afloop van zijn quinquennium als pauselijk ceremoniemeester werd hij op 17 februari 1987 benoemd tot bisschop van Cloyne (Zuid-Ierland), waarmee Magee’s ruim twintig jaren durende Romeinse Curie carrière plotsklaps werd beëindigd. Tijdens zijn bisschopswijding in de Sint Pieter op 17 maart daaraan volgend door paus Johannes Paulus II, kardinaal Eduardo Martinez Somalo en bisschop Francis Brooks, werd zijn Vaticaans appartement ontruimd, zijn inboedel naar de Vaticaans opslagplaats gebracht en John Magee kon als nieuw gewijde bisschop zijn Vaticaans appartement niet meer binnen, want ook het deurslot was vernieuwd.

John Magee is afkomstig uit Newry (Ulster) in het graafschap Down (bisdom Dromore), werd op 17-3-1962 priester gewijd in St.Patrick’s Society for Foreign Missions, studeerde aan de Lateraan en werd vervolgens uitgezonden naar Nigeria. In 1968 werd hij ‘procurator general’ van de Kiltegan Fathers en werkte van 1969 tot 1975 op de Propaganda Fide, waarna hij werd benoemd tot particulier secretaris van Paulus VI en terecht kwam in de persoonlijke staf van Paulus VI, daarna in die van Johannes Paulus I en vervolgens ook in die van Johannes Paulus II. In 1982 werd hij benoemd tot pauselijk ceremoniemeester en gezien de vele reizen van Johannes Paulus II was hij verantwoordelijk voor alle pauselijke liturgieën op alle continenten van februari 1982 t/m 1986. Als bisschop van Cloyne was hij van 1992 tot 1997 lid van de Congregatie voor de Bisschoppen en dus weer even terug in de Romeinse Curie.

Eind 2005 kwam bisschop John Magee weer in het nieuws, omdat hij het inwendige van een zijn twee kathedralen (St.Colman’s Cathedral te Coh) om liturgische reden zodanig wilde veranderen dat er een stortvloed van protesten (25.000 handtekeningen) opstak, die tot in het Vaticaan waaide. Bisschop Magee had besloten dat oude hoofdaltaar moest worden afgebroken en de nieuwe altaarplaats naar voren moest worden geschoven ter hoogte van de plek van de voormalige communiebank. In de diverse berichten werd door bisschop Magee exact dezelfde argumentatie gebruikt als vicaris Willemsen dat deed in Roermond bij zijn zogenaamde renovatie van de kathedraal. Ook hier protesten naar het Vaticaan, met als gevolg dat de nuntius naar Roermond afreisde en de persvoorlichter van het bisdom een foto liet plaatsen in de Limburgse pers van een ‘belangstellend’ bezoek van de nuntius aan de renovatie-werkzaamheden in de kathedraal van Roermond. De oude Cusanus zou in zijn tijd gesproken hebben over de coincidentia incidentalis.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Aantekeningen bij Onze Lieve Vrouw van Knock

PRAKKEZATIES II BIJ DE DOOS VAN PANDORA EN HET LUIDEN VAN DE DOODSKLOK

door Sef Adams

Er is een duidelijke lijn waarneembaar van de encycliek Mediator Dei (1947) van Pius XII (1939-1958) naar de liturgiehervorming van Paulus VI (1963-1978). Daarop wezen we al eerder. Pius XII heeft, waarschijnlijk zonder enige eigen bedoelingen, met zijn encycliek de doos van Pandora geopend, toen hij het principe van Prosper van Aquitanie van de voorrang van de liturgie gewoon rationalistisch omkeerde: Lex credendi, lex orandi. In feite werd daarmee de doodsklok geluid voor dat wat aan juist liturgisch begrip en orthografisch in de Kerk van het Westen was behouden. Zonder omkering van dit beroemde adagium door Pacelli, was de revolutie van Montini nooit mogelijk geweest.

Kortom het hele fundament van het bidden van de Kerk in actu is na 1947 manifest in de war geraakt. Het is dientengevolge absoluut zeer te wensen dat enige punten geautoriseerd opgehelderd dienen te worden.

Wat de lex credendi aangaat: een geautoriseerd document dient het Offer van de Mis en tegelijk ook de presentia realis te behandelen. Is Jezus in het Allerheiligste Sacrament alleen maar de weg of is Hij ook de waarheid en het leven?

Met het oog op de lex orandi is het van het grootste belang dat er een geautoriseerde aanwijzing komt over:

1) waarin bestaat nu het formele element van het gebed; is dat in het werken van de Heilige Geest of in het doen van de mens?

2) wat is de finaliteit van het gebed; is dat nu de zedelijke verheffing van de mens of de zuivere aanbidding van God?

De zogenaamde “en, en” antwoordende theologie kan beter direct op de mestvaalt van de non-antwoorden.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor PRAKKEZATIES II BIJ DE DOOS VAN PANDORA EN HET LUIDEN VAN DE DOODSKLOK