PRAKKEZATIES BIJ DE DOOS VAN PANDORA EN HET LUIDEN VAN DE DOODSKLOK

Er is een duidelijke lijn waarneembaar van de encycliek Mediator Dei (1947 van Pius XII (1939-1958) naar de liturgiehervorming van Paulus VI. Pius XII heeft, waarschijnlijk zonder enige eigen bedoelingen, met zijn encycliek de doos van Pandora geopend, toen hij het principe van Prosper van Aquitanie van de voorrang van de liturgie gewoon rationalistisch omkeerde: Lex credendi, lex orandi. In feite werd daarmee de doodsklok geluid voor dat wat aan juist liturgisch begrip en orthopraxis in de Kerk van het Westen was behouden. Zonder omkering van dit beroemde adagium door Pacelli, was de revolutie van Montini nooit mogelijk geweest. (Deze these zal wel vraagtekens oproepen, maar dat mag). Indien de liturgie helemaal ondergeschikt is aan de hoogste autoriteit van de Apostolische Stoel, kunnen pausen en concilies met de liturgie naar eigen goed dunken omgaan. Suarez (1548-1617), Cajetanus (1470-1534) en Torquemada (+1468, – niet de groot-inquisiteur-) hielden zelfs de zelf-excommunicatie mogelijk van pausen, die zich van de oude riten van de Kerk afkeerden.

De overschatting van het rationele en een aan het gezond verstand appellerende manier van waarnemen op het gebied van de liturgie, leidt bij de moderne theologen tot het incapax zijn om de liturgie als uitgangspunt en hoeksteen van alle geloofskennis te erkennen. Hoe moeten de katholieken van nu de gekende 45 minuten, – die met de zich aanbiedende welkomstwoorden beginnen (goede morgen, etc.), een beetje orgelmuziek, lezingen met uitleg, een preek en ‘het verteren van een stukje brood’, waarin de meerderheid niet eens meer de eucharistische Heer met lichaam en ziel werkelijk tegenwoordig zien, – als fundament van hun geloof waarnemen? Zo is de huidige liturgie niet meer de traditie waarin het geloof levendig wordt, maar subjectieve meningen, wellicht overtuigingen, van de celebrant en actieve leken, die zich in steeds weer gevarieerde vormen trachten uit te drukken. Een overmaat aan rationalisme en abstractie heeft de liturgische geest vernietigd. Zo is het veel betekenend dat het postconciliaire katholicisme het in velerlei opzicht met het liberale protestantisme eens is in de beoordeling van de vroegere orthopraxis van de Kerk. Wat we vandaag zien is echter een ware karikatuur van de onvergetelijke Latijnse liturgie, die eenmaal het hart en de rijkdom van de Kerk was. (naar: Geoffrey Hull). En toen kwam Benedetto XVI op de Stoel van Petrus, het was 19 april 2005.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor PRAKKEZATIES BIJ DE DOOS VAN PANDORA EN HET LUIDEN VAN DE DOODSKLOK

PRAKKEZATIES BIJ DE 7E VERJAARDAG VAN EEN PAUSKEUZE

vier tijdspunten en een standpunt

bijeen gebracht door Sef Adams

tijdspunt: oktober 1962

Aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie voorspelde mgr. Giovanni Battista Montini (de latere paus Paulus VI) als kardinaal-aartsbisschop van Milaan, de toekomst van de Kerk. In een perspectieven-publicatie van de katholieke universiteit van Milaan over het toekomstige Vaticanum II kan men bestuderen, wat er vóór het concilie omging in het denken van Montini en wat daarvan door hem bewaard en niet bewaard werd, met name tijdens zijn pontificaat, dat in optimisme van start ging en in diep pessimisme werd afgesloten.

Hier een treffend citaat uit zijn neergeschreven toekomstvisie in de Osservatore Romano van begin oktober 1962: Het concilie zal de weg van het christelijk relativisme moeten aanwijzen en aangeven in hoeverre en tot welk punt de katholieke godsdienst als bewaarster van absolute waarden, hard moet zijn als ijzer en in hoeverre en vanaf welk punt zij zich mag en moet buigen naar het medenatuurlijke (connaturalita) van het menselijk leven, zoals dat zich nu historisch voordoet (Oss.Rom.8-9 okt.1962).

De uitdrukking ‘zich buigen naar het medenatuurlijke’ maakt interpretatie van dit citaat moeilijk, maar het kern-idee lijkt duidelijk: Het concilie zal schijnbaar geen uitbreiding zoeken van het katholieke geloof, maar stelt dit zodanig voor dat zijn eigen bovennatuurlijke identiteit tot een minimum wordt herleid en dat het katholieke geloof zich zoveel mogelijk op dezelfde lijn dient te plaatsen met de wereld, die als medenatuurlijk aan de mens wordt gezien. Kortom, in deze visie dient de Kerk de mens te aanvaarden zoals hij werkelijk is en lijkt redding van zijn geschonden natuurlijke oorsprong overbodig.

tijdspunt: april 2005

Ruim veertig jaar later, vlak voor het begin van het april-conclaaf van 2005, roept de decaan van het college der kardinalen van de Romana Ecclesia, Joseph kardinaal Ratzinger, een onherroepelijk halt toe aan de door kardinaal Montini zo genoemde weg van het christelijk relativisme.

In zijn homilie in de laatste ‘missa pro eligendo pontifice’ zegt Ratzinger: In dit uur van grote verantwoordelijkheid willen wij met bijzondere aandacht luisteren naar datgene wat de Heer ons met zijn eigen woorden te zeggen heeft.

In zijn homilie-passage over de tweede lezing (Efeziërsbrief) spreekt kardinaal-decaan Ratzinger expliciet over de roeping tot werkelijk volwassen geloof: “In het geloof moeten we geen kinderen blijven in een status van onmondigheid. En waarin bestaat dat onmondige kinderen zijn in het geloof? De heilige Paulus antwoordt: heen en weer geslingerd en gesleurd worden door elke windvlaag, ik bedoel elke leer die door het valse spel van sluwe mensen wordt uitgedacht om tot dwaling te verleiden (Ef.4, 14). Een zeer actuele beschrijving!”

En de kardinaal-decaan en prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer vervolgt dan met: “hoeveel tegenstrijdigheden hebben wij in de afgelopen decennia leren kennen, hoeveel ideologische stromingen, hoeveel denkwijzen… De kleine boot van het denken van veel christengelovigen is niet zelden door de golven der tegenstrijdigheden heen en weer geworpen – van het ene extreme in het andere: van marxisme tot liberalisme; van collectivisme tot radicaal individualisme; van atheïsme tot een vaag religieus mysticisme, van agnosticisme tot syncretisme enzovoort. Elke dag ontstaan nieuwe sekten en realiseert zich wat Paulus over het sluwe spel van valse mensen zegt, over de verslagenheid die tot dwaling leidt (vgl.Ef.4, 14). Het hebben van een duidelijk geloof conform het Credo van de Kerk wordt dikwijls als fundamentalisme voorgesteld. Terwijl het relativisme, aldus het heen en weer geslingerd worden door de tegenstrijdigheid der meningen, de enige juiste instelling lijkt te zijn voor de huidige tijd. Er tekent zich een dictatuur af van het relativisme, dat niets meer als definitief erkent en als laatste maat slechts ‘het ik’ en ‘zijn behoeften’. Wij echter hebben een andere maat: de Zoon van God, de ware mens. Hij is de maat van het ware humanisme”.

Deze passage uit de homilie van pro-paus Benedictus XVI lijkt een expliciet duidelijke verwerping te zijn van bovengenoemde stelling inzake christelijk relativisme van pro-paus Paulus VI en de daarbij horende ontwikkelingen in de achterliggende periode van bijna 43 jaar.

tijdspunt: februari 1976

Ruim tien jaar na Vaticanum II vertelt de Montini-paus mistroostig over wat hem ‘overkomen’ was. Tijdens de algemene audiëntie op 11 februari 1976 geeft Paulus VI een donker gekleurde toekomstvisie op de Kerk: we moeten niet vrezen ons wellicht op een dag in een minderheid te bevinden, omdat we trouw zijn gebleven. We zullen niet beschaamd  zijn, geen instemming te krijgen omdat we consequent zijn gebleven. We zullen er geen belang aan hechten overwonnen te zijn, als wij getuigen zijn van de waarheden van de vrijheid der kinderen Gods (vgl.Rom.8, 21).

In hetzelfde jaar profeteert Paulus VI dat de Kerk zal bestaan uit een handjevol uitverkorenen: “De Kerk zal voortgaan met zich aan de wereld aan te passen, dus met zichzelf te misvormen, maar haar goddelijke wezen zal bewaard blijven door een zeer kleine groep getrouwen, die de bovennatuurlijke zending van de Kerk zal blijven volgen. Deze misvormde Kerk zal zich overal uitbreiden, terwijl de kleine groep getrouwen steeds kleiner zal worden. Deze minderheid, die onbelangrijk en uitstervend schijnt te zijn, zal het ware getuigenis geven van het geloof bewaren.

tijdspunt: februari 2005

Bijna een generatie later, 29 jaar daarna, schrijft pro-papa Ratzinger, dan nog prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, op 2 februari 2005 in het voorwoord van de 2e editie van de promotie van pater M.H.Heim (Kichliche Existenz und existentielle Theologie [Frankfurt aM 2005]): ”der Streit um das II. Vaticanum dauert an. Was hat es wirklich sagen wollen? Wie wird es richtig im Leben der Kirche angeeignet? Dies ist kein Streit, der im Raum gelehrter Theorien bleibt – das Geschick der lebendigen Kirche steht dabei auf dem Spiel”.

Standpunt

Deze enorme contrasten in de Kerk van de afgelopen vijfenveertig jaar leiden zonder meer tot standpuntbepaling. In dit geval van de samensteller-laicus van deze tekst. De veertig jaar woestijn na Vaticanum II hebben niet alleen tot heftige confrontaties met de aartsleugenaar geleid, maar ook tot zuivering. En in bijbelse termen gedacht mogen we hopen en vertrouwen om nu en opnieuw het Beloofde Land te kunnen binnentrekken.

Bij deze hoop gaan we uit van het vaststaand gegeven dat christengelovig katholiek leven en liturgie twee bij elkaar horende werkelijkheden zijn, die helaas in de afgelopen veertig jaar door toedoen van de aartsleugenaar uit elkaar zijn gedreven, ondanks de indringende woorden van Vaticanum II over de grote betekenis van de liturgie. Daarbij weten we ook, dat velen van onze tijdgenoten liturgie zien als een aanhangsel van hun gepretendeerde christengelovigheid en in hun eigen leven geen hoge hoed op hebben van liturgie en zelfs weinig mee aan de pet.

Toch en desondanks initieer ik voor een werkelijk liturgische beweging, die de waarde van de liturgie erkent en die gekenmerkt kan worden met de kernzinnen: terug naar God; terug naar een traditionele liturgie; terug naar de vormen van een werkelijke Godsverering. Dit ondermeer als vrucht van veertig jaar liturgische woestijn.

De toekomst van de Kerk ligt vooral bij een liturgische elite en niet bij het huidige territoriale parochiemodel met alle rimram erom heen.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor PRAKKEZATIES BIJ DE 7E VERJAARDAG VAN EEN PAUSKEUZE

PRAKKEZATIES OVER EEN MOGELIJKE SCHABLOON VOOR EEN NIEUWE LITURGISCHE WERKELIJKHEID

Uit een brief van Sef Adams (27-11-2001) aan een bevriend monseigneur:

Het missaal van 1962 en het missaal van 1969 en de daarbij behorende aanhangers van het ene en van het andere leveren steeds meer heftigheden op, variërend van pogingen tot een nieuwe liturgische beweging tot elkaars voorlopige of definitieve verkettering; mijn hart lijkt bij het missaal van 1962 te zijn, mijn verstand zit bij de pragmatische kennis van de kerkelijke werkelijkheid van nu. Ik vraag me af in hoeverre het hieronder neergeschreven schabloon voor een nieuwe liturgische werkelijkheid de mogelijkheid van een levenskrachtig alternatief in zich draagt om alzo uit de grote impasse te geraken, waarin de liturgische wetgeving momenteel in terecht is gekomen. Lees en graag een commentaar.

De cyclus van het tijdseigen

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat de jaarlijkse cyclus van de zondagen opnieuw verdeeld of heringedeeld moest worden, noch dat de (oude) zondagse oraties (Collecta, Secreta, Postcommunie) veranderd of aangepast zouden moeten worden. Derhalve dient het onnozele concept van ‘de gewone tijd door het jaar’ te verdwijnen en moeten de zondagen na Epifanie, Septuagesima, Pasen en Pinksteren worden hersteld plus de daarbij behorende oraties. De jaarlijkse cyclus van oraties en gezangen van het 1969-missaal kunnen in stand blijven op gelijke voet met de traditionele teksten van het 1962 missaal.

Het lectionarium

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens de vernietiging geautoriseerd van het eeuwenoude Romeinse lectionarium. Derhalve dienen de zondagse epistels en evangelies, die dateren van een onbekende tijd en in ieder geval van vóór de zevende eeuw, in de zondagslezingen van het A-jaar worden geplaatst en worden aangevuld met lezingen uit het Oude Testament. Het B-jaar en het C-jaar kunnen samengesteld worden uit het resterende materiaal van het 1969-lectionarium. Zoals reeds het geval is voor de zondagen van de veertigdagentijd in het 1969-lectionarium, kan een eenvoudige rubriek bepalen dat het lectionarium van het A-jaar in elk jaar gebruikt kan worden. Alle lezingen uit het Oude Testament moeten ‘ad libitum’ zijn. Aldus onstaat een perfect huwelijk tussen het oude en nieuwe lectionarium.

Het eucharistisch gebed

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat er alternatieven voor de eeuwenoude Romeinse Canon moesten worden geïntroduceerd. Maar aangezien een poging tot verbod van de eucharistische gebeden in dat missaal eenvoudig zal worden genegeerd volgt: derhalve moeten de eucharistische gebeden, zoals ze staan afgedrukt in het 1969-missaal blijven staan, uitgezonderd de Romeinse Canon, die woord voor woord gerestaureerd moet worden in zijn traditionele vorm (naar het missaal 1962). De rubriek aan het begin van nummer 91 van de 1969-ordo missae moet worden veranderd. Immers daar staat dat de woorden van de consecratie vanuit hun natuur met hoorbare stem gezegd moeten worden en aldus haalt de celebrant zich het plechtig uitgesproken anathema van het concilie van Trente (Denz.1759) op de hals. Verder dient de Romeinse Canon
rubriekmatig ‘in stilte’ gezegd te worden, uitgezonderd het ‘nobis quoque peccatoribus’ en het ‘per omnia secula etc’.

Het ordinarium

In Sacorsantcum Concilium heeft het concilie geautoriseerd dat de riten van de mis met eerbiediging van hun kern vereenvoudigd moeten worden en dat de doublures en onnutte toevoegingen die in de loop der tijden zijn aangebracht, moeten worden weggelaten (vide par.50). Derhalve is dat in de meest wijde betekenis van toepassing op alle private gebeden van de celebrant, die van Karolingische of middeleeuwse oorsprong zijn. Dat betekent dus: alles voorafgaande aan de introïtus; alles wat de celebrant daarachter in stilte zegt, uitgezonderd Secreta, Romeinse Canon en Libera nos, en alles na het ‘Ite missa est’ (het punt waar de oudere ordinaria zoals dat van de Kartuizers, eindigen). Deze private gebeden van de celebrant moeten ‘en bloc’ ad libitum worden gesteld en wel zo dat ofwel alle private gebeden van de celebrant worden gezegd, ofwel allemaal worden weggelaten. Deze maatregel is ruim voldoende voor degenen die een meer gestroomlijnd ordinarium willen hanteren, terwijl deze maatregel terzelfder tijd uiterst traditioneel is. Bovendien komt deze maatregel overeen met de recent uitgesproken waardering van paus Johannes Paulus II voor de gebeden van het Romeins Missaal van de heilige Pius V, in september 2001 meegedeeld en aan de priesters aanbevolen, in de officiële boodschap van de paus aan het plenum van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline der Sacramenten. Dit en aldus met de optionele private gebeden van de celebrant uit het missaal van 1962 vereenvoudigde ordinarium, moet het ordinarium van 1969 vervangen, dat slechts een hybride en historisch onintelligente creatie is.

De tijdseigen cyclus der heiligen

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat er een algehele herverdeling van de heiligendagen moest worden gerealiseerd. Het verplaatsen van vele heiligen van hun traditionele dag naar het dichtst bij de dag van hun (vermoedelijke) dood is pedant en ergerlijk. Derhalve moeten de traditionele data worden gerestaureerd en zowel de oude als de nieuwe oraties moeten gebruikt kunnen worden. Sommige mensen menen dat heiligen waarvan nauwelijks iets met zekerheid bekend is geen reden kan zijn voor een verplicht feest. Weer anderen menen dat de heiligencyclus overvol is. Er is een eenvoudige en niet-revolutionaire weg om aan deze gezichtspunten te voldoen. Een rubriek in het missaal van 1962 geeft de mogelijkheid elke commemoratie ad libitum te vieren als een 3e klas feest; een parallelle rubriek moet worden toegevoegd om elk 3e klas feest alleen als commemoratie te vieren. Wellicht moeten de historisch onbekende heiligen toch in het martyrologium blijven met de optie van het celebreren van een votiefmis ter hunner ere op de desbetreffende dag. Het verwijderen van onhistorische feesten en het terugbrengen van alle feesten beneden de rangorde van duplex – en dat is bijna de meerderheid – tot commemoratie, werd overigens al voorgesteld door de hervormingscommissie van paus Benedictus XIV in 1740.

Een enkele Romeinse ritus

Er blijven nog zaken die verder aandacht eisen, inclusief de liturgie van de Goede Week (gerestaureerd in 1951, 1955 en 1969 ‘sic!’) Het hierboven voorgestelde schema is een algemeen schema. Een zodanige aanpassing van de postconciliaire liturgische wetgeving volgens boven genoemde uitgangspunten betekent in ieder geval, dat er weer één enkele Romeinse ritus gecreëerd wordt, die gevierd kan worden uit een en dezelfde liturgische boeken, waaruit gecelebreerd kan worden in het Latijn, in de volkstaal of in de in Sacrosanctum Consilium voorgestelde zebra-aanpak (vide par.54 in citaat: Toch moet ervoor gezorgd worden dat de christengelovigen de hun toekomende gedeelte van het ordinarium van de mis ook in de Latijnse taal samen kunnen zeggen of zingen). En tenslotte kunnen dan alle katholieke gelovigen weer putten uit dezelfde liturgische boeken, zowel zij die de traditionele vormen willen gebruiken als degenen die de ‘opgeruimd staat netjes’ veranderingen wensen. En zowel de geest als de letter van Sacrosanctum Concilium zullen dan meer gerespecteerd worden, dan in de liturgie-revolutie die tot stand kwam door de pater Lazerist en latere titulair aartsbisschop van Diocletiana, Annibale Bugnini – overigens doet Diocletianus mij herinneren aan de laatste grote christenvervolger in het Romeinse rijk – en kardinaal Giacomo Lercaro al of niet onder invloed van de concilie-ideologie.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor PRAKKEZATIES OVER EEN MOGELIJKE SCHABLOON VOOR EEN NIEUWE LITURGISCHE WERKELIJKHEID

BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

PRAKKEZATIES van Sef Adams
BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

Op zondag 2 januari 2005 nam ik in de Sint Michaëlskapel te Niel bij As deel aan de hoogmis en aan de gregoriaanse zang, die daarbij hoort. Aangezien men in Niel bij As de klassieke Latijnse liturgie viert volgens het Romeins Missaal van 1962 en op de convocatie stond, dat het die dag het feest was van de Zoete Naam Jezus, heb ik wat prakkezaties bij elkaar gezet naar de criteria van de opdracht van de Apostel der heidenen, de heilige Paulus: Omnia probate, quod bonum est tenete – onderzoekt alles en behoudt het goede, en wensen we alle lezers die het aangaat: sapere aude!

8 mei 2005, SA.

De naam Jezus aangekondigd en gegeven

De naam Jezus is de Griekse vorm van het Hebreeuwse woord Jehoschua en betekent: ‘de Heer bewerkt redding’. Matteüs en Lucas melden de annunciatie en de naamgeving van Jezus. Bij Matteüs spreekt een engel van de Heer tot Jozef: “Zij zal een zoon ter wereld brengen, die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mat.1, 21). Bij Lucas spreekt de van Godswege gezonden engel Gabriël tot Maria: “Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven” (Lucas 1,31). De kroniek van het kindsheidevangelie stelt vervolgens vast: “Nadat de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen” (Lucas 2, 21).

Tweemaal hetzelfde Evangelie-vers in de liturgie

In het Romeins Missaal van 1962 geldt 1 januari als 1e klas Octaafdag van kerstmis en het gebruikt daarvoor hetzelfde misformulier als voor de dagmis van kerstmis Puer natus est, behalve het Alleluia-vers, dat genomen is uit het begin van de Hebreeënbrief (1,1-2); verder met als Epistel de Paulusbrief aan Titus 2,11-15 van eveneens de dagmis van kerstmis; en met slechts één vers als Evangelie: Lucas 2, 21.

Vóór de wijziging der rubrieken (1960) door paus Johannes XXIII werd ditzelfde misformulier – inclusief dezelfde collecta, secreta en postcommunio en zoals gevierd op 1 januari – genoemd: het 2e klas feest van de Besnijdenis des Heren. Deze ‘naamgeefdag’, die onder invloed van de Gallisch-Frankische liturgie in de Romeins liturgie terecht kwam onder de aanduiding Circumcisio Domini, is in het Romeins Missaal van 1962 komen te vervallen.

Bleef derhalve op 1 januari in het Romeins Missaal van 1962: Octaafdag van kerstmis – Die 1 januarii: In Octava Navitatis Domini als een 1e klas feest.

In datzelfde Romeins Missaal van 1962 wordt op de zondag, die op 2, 3, 4 of 5 januari valt (of anders op 2 januari), het 2e klas feest gevierd van de Allerheiligste Naam Jezus – Sanctissimi Nominis Jesu, met een herhaling van het Evangelie van 1 januari (Luc. 2,21); en als lectio: Handelingen 4,8-12, waarin Petrus de betekenis van Jezus’ Naam uiteenzet voor het Sanhedrin.

De misliturgie van het feest van de Allerheiligste Naam Jezus geeft aan, dat in Naam van Jezus redding is voor alle mensen. Verder zegt de introitus-antifoon, op basis van Fillipenzen 2,10-11 en psalm 8,2: dat het passend is dat iedere knie zich buigt, zowel in de hemel, op de aarde, als onder de aarde. Hierop wordt doorgeborduurd in het graduale met psalm 105,47; in het alleluia-vers met psalm 144, 21; in de offertorium-antifoon met psalm 85,12.5; en in de communio-antifoon met psalm 85,9-10.

De enkelvoudige versregel Lucas 2,21 is dus aanleiding tot de viering van de Octaafdag van kerstmis op 1 januari als 1e klas feest; en de viering van het 2e klas feest van de Allerheiligste Naam Jezus op de zondag, die valt op 2, 3, 4 en 5 januari (of anders op 2 januari) in het Romeins Missaal van 1962.

Van ‘devotie tot’ naar ‘liturgie van’ de Allerheiligste Naam Jezus

Omdat het goddelijk Kind op de achtste dag de besnijdenis ontving en bij die gelegenheid tevens de naam Jezus kreeg, werd deze achtste dag verbonden met de verering van de Naam Jezus. Die verering groeide vooral door toedoen van de beroemde volkspredikers en Franciscanen: Bernardinus van Siena (1380-1444) en zijn leerling Johannes de Capestrano (1386-1456). Dankzij hun volksprediking raakte de devotie tot de Naam Jezus zeer bekend en geliefd, en werd als bijzonder feest vooral gevierd in Franciscaanse kloosters, totdat het in het jaar 1721 het feest van de allerheiligste Naam Jezus voor de gehele Kerk werd ingevoerd en gevierd op de 2e zondag na Epiphanie. De heilige paus Pius X (1903-1914) verplaatste het feest van de Allerheiligste Naam Jezus naar de zondag tussen 1 en 6 januari of, wanneer er tussen deze twee data geen zondag valt, op 2 januari.

Door de betrekkelijk jonge datum in de geschiedenis van de Kerk wordt het feest van de Heilige Naam Jezus gezien als een verrijking van de Romeinse Liturgie. Dat bleef zo tot en met het Romeins Missaal van 1962. De liturgie-techneuten, die de Novus Ordo van Paulus VI in elkaar sleutelden, zagen dit anders en hebben het 2e klas feest van de Heilige Naam Jezus geschrapt met ingang van het Romeins Missaal van 1970.

In hun volkse preken door heel Italië bevorderden Bernardinus van Siena en Johannes van Capestrano de devotie tot de heilige Naam Jezus onder meer door het introduceren van het monogram IHS als afkorting van de naam Jesus in het Grieks: de I en de H vertegenwoordigen de Iota en de Eta, aldus de eerste twee letters van de naam, waaraan later de S – in het Grieks de Sigma – werd toegevoegd als laatste letter. (Een latere traditie heeft dit monogram als een vrome vondst uit het Latijn afgeleid als Iezus Hominum Salvator – Jezus van de mensen de Verlosser). De Franciscanen Bernardinus en Joannes lieten op hun standaarden dit monogram aanbrengen en zegenden daarmee de gelovigen onder aanroeping van de Naam Jezus. Begin 15e eeuwse kronieken doen uitgebreid verslag van vele wonderbaarlijke gebeurtenissen als gevolg hiervan. Reeds op 24 mei 1450 wordt Bernardinus heilig verklaard door paus Nicolaas V (1447-1455); en op 16 oktober 1690 volgde de heiligverklaring van Joannes de Capestrana door paus Alexander VIII (1689-1691).

Paus Martinus V (1417-1431) gaf aan de volkspredikers Bernardinus van Siena en Johannes de Capestrano in 1427 goedkeuring aan de verering van de heilige Naam Jezus en deed de aanbeveling een kruis toe te voegen aan het monogram IHS. Later, in 1455, vroeg paus Callistus III (1455-1458) aan Joannes van Capistrano om onder aanroeping van de Heilige Naam Jezus een kruistocht te prediken tegen de Turkse moslims, die toen voor de nodige ravage, verwoesting en onderdrukking zorgden in Centraal-Europa; de overwinning werd gevierd na de slag bij Belgrado in 1456.

Reeds in 1530 gaf paus Clemens VII (1523-1534) aan de Franciscanen toestemming om een eigen feest van de Heilige Naam Jezus te vieren. Ook de leden van de toen nieuwe Sociëteit van Jezus zijn grote bevorderaars van de devotie tot de Zoete Naam Jezus en nemen het IHS monogram op in hun ordeszegel, bekroond met een kruis, omringd door twaalf stralen en met drie nagelen eronder. Paus Innocentius III (1721-1724) gaf in 1721 opdracht het feest van de Heilige Naam Jezus te vieren in heel de Kerk.

Liturgie-techneuten van de 20e eeuw zien het feest van de Heilige Naam Jezus als een feest, dat meer uit de persoonlijke vroomheid van het volk gegroeid is en daarom minderwaardig zou zijn aan de liturgie die voortkomt uit de oudchristelijke traditie. In het jaar 1965 weten zij hun visie door te zetten in de post-conciliare raad tot uitvoering van de liturgie constitutie Sacrosanctum Concilium van Vaticanum II en in 1969 werd het feest geschrapt in de liturgische kalender. Dat kreeg in 1970 zijn weerslag in het Romeinse Missaal van de Novus Ordo van Paulus VI (1963-1978).

Paus Johannes Paulus II en de getuigenis van de Apostel Petrus

Twee-en-dertig jaar later corrigeert paus Johannes Paulus II (1978-2005) deze pedante streek van de liturgie-techneuten van de zestiger jaren van de vorige eeuw en plaatste het feest van de Heilige Naam Jezus weer opnieuw in de liturgische kalender, nu op 3 januari en promulgeerde vervolgens de inmiddels 3e editio typica van de Novus Ordo van Paulus VI of-te-wel in het Romeins Missaal van 2002. De plek van dit feest wordt merkwaardigerwijze gevonden in het Proprium de Sanctis op pagina 710 onder de aanduiding: Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu. Paus Johannes Paulus II, kennelijk geïnspireerd door de grote getuigenis van de Apostel Petrus in Handelingen 3 en 4 en ook door de liturgische aanwijzingen van zijn voorgangers, heeft derhalve de vermaledijde verwijdering uit het Romeins Missaal van Paulus VI in 1970 weer ongedaan gemaakt. De introitus-antifoon van Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu is dezelfde gebleven als in het missaal van 1962 en de communio-antifoon is het psalmvers (8,2) uit de oude introitus.

Tenslotte merken we nog op dat de Litanie van de Heilige Naam Jezus in 1862 werd goedgekeurd door de zalige paus Pius IX (1846-1878).

De verering van de Naam Jezus in de apostolische tijd of in de oudste christelijke traditie

In tegenstelling met wat liturgie-techneuten van de 20e eeuw meenden te weten, komt de eerbied voor en het geloof en vertrouwen in de heilige Naam Jezus toch tot ons vanuit de apostolische tijd of-te-wel vanuit de oudste christelijke traditie. Na de genezing van de lamme bij de Schone Poort van de tempel (Handelingen 3,1-10) en zijn toespraak in de Zuilengang van Salomo (Handelingen 3,11-26) verklaart en getuigt de Apostel Petrus over naam van Jezus Christus uitdrukkelijk: “Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden, en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden” (Handelingen 4, 12). De Apostel Paulus besluit de beroemde Christus-hymne in zijn brief aan de christenen van Filippi met de zinsnede: “Opdat bij het noemen van zijn naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer” (2, 10-11).

Bij het gelovig aanroepen van de Naam van de Heer richt men zich tot Hem en bidt om zijn goddelijke hulp niet alleen voor geest en ziel, maar ook voor het lichaam, want de mens is geest, ziel én lichaam. Jezus zelf benadrukt met name het lichamelijk aspect van de goddelijke hulp in zijn Naam bij zijn tenhemelopneming: “En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, (in mijn Naam) nieuwe talen spreken, (in mijn Naam) slangen opnemen, zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze (in mijn Naam) aan zieken de handen opleggen, zullen deze genezen zijn” (Marcus 16, 17-18).

Na de eerste Pinksteren gingen Petrus en Johannes naar de tempel om te bidden en ontmoetten daar een vanaf zijn geboorte lamme man bij de ‘Schone Poort’. Deze vroeg hen om een aalmoes. Petrus en Johannes keken de lamme strak aan en Petrus sprak: “Zilver en goud heb ik niet; maar wat ik heb, geef ik u. In de Naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, gebruik uw voeten! Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels, met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte” (Handelingen 3, 4-9). Eveneens en onder aanroeping van Jezus’ Naam deed Petrus ook bij Eneas in Lydda (Handelingen 9,32 ev).

Na lichamelijke hulp stellen we ook dat de Naam Jezus geestelijke hulp geeft. Door het aanroepen van zijn Heilige Naam worden zonden vergeven. In zijn eerste Pinkstertoespraak onderstreept Petrus uitdrukkelijk de profetie van Joel: “Dan zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, gered zal worden” (Handelingen 2, 21). Ook Paulus herhaalt deze uitspraak van Petrus in zijn brief aan de Romeinen: “Want alwie de naam van de Heer aanroept zal gered worden” (Rom.10,13). En toen de diaken Stefanus, de eerste martelaar, werd gestenigd, riep hij de Naam van de Heer aan en bad: “Heer, Jezus ontvang mijn geest” (Handelingen 7, 59).

De Naam Jezus beschermt de persoon ook tegen Satan en zijn bekoringen. Zo dreef Jezus demonen uit op eigen autoriteit (vide: de uitdrijving van de demonen van Gadarenen in Matteus 8, 8-34; Marcus 5,1-17; Lucas 8,26-39; en de genezing van een bezeten jongen in Matteüs 17,14-21; Marcus 9, 4-29; Lucas 9,37-43). Paulus dreef een waarzeggende geest uit bij een vrouw te Filippi: “In de Naam van Jezus Christus gelast ik u uit haar weg te gaan. Op hetzelfde ogenblik ging hij weg” (Handelingen 16,18).

Tenslotte: wij ontvangen alle genade en alle zegen door de heilige Naam Jezus. Immers, Jezus zegt zelf: “En wat gij ook zult vragen in mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon. Als gij Mij iets zult vragen in mijn Naam, zal Ik het doen” (Johannes 13, 13-14). “Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt” (Johannes 15, 16). “Wat gij de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam. Tot nu hebt gij niets gevraagd in mijn Naam. Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat u vreugde volkomen zal zijn. Wanneer gij zult bidden in mijn Naam, is het niet nodig te zeggen dat Ik bij de Vader uw voorspreker zal zijn” (Johnnes 16, 23-25). In zijn brief aan de christenen van Kolosse vat de Apostel Paulus dit alles als volgt samen: “Al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de Naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem” (Kol.3, 17).

 

DE GREGORIAANSE MISGEZANGEN
VAN HET FEEST VAN DE HEILIGE NAAM JEZUS

INTROITUS modus 3 (Filippenzen 2, 10-11; psalm 8, 2)
Deze introitus-antifoon is een aanpassing van de introitus-antifoon In nomine Jesu van woensdag in de Goede Week. De tekst is in de eerste zin dezelfde gebleven; de tweede zin is meer gewijzigd en aangepast aan het feest en aan de kersttijd. De melodie is daardoor ingekort. Ter vergelijking hier ook de tekst van de introitus van woensdag in de Goede Week:
-In nomine Jesu omne genu flectatur, caelestium, terrestrium et infernorum: -quia Dominus factus obediens usque ad mortem, mortem autem crucis: ideo Dominus Jesus Christus in gloria est Dei Patris. V.Domine exaudi orationeme meam et clamor meus ad te veniat.

In nomine Jesu omne genu flectatur,
In de Naam van Jezus moet iedere knie zich buigen,
caelestium, terrestrium et infernorum.
in de hemel, op de aarde en onder de aarde.
Et omnis lingua confiteatur,
En iedere tong moet belijden,
quia Dominus Jezus Christus in gloria est Dei Patris.
dat de Heer Jezus Christus in de glorie is van God de Vader.
V.Domine, Dominus noster,
O Heer, onze Heer,
quam admirabile est nomen tuum in universa terra.
hoe wonderbaarlijk is uw Naam over heel de aarde.

GRADUALE modus 3 (Psalm105, 47)
Het graduale is een aanpassing van een welbekend type, dat we ondermeer vinden in de graduales van Passieszondag (Eripe me); van woensdag in de Passieweek (Exaltabo te), en het graduale van het feest van paus Gregorius (Juravit Dominus). Het epistel sloot af met nos salvos fieri en de begintekst van dit graduale sluit daar perfect bij aan.

Salvos fac nos, Domine Deus noster, et congrega nos de nationibus.
Verlos ons, o Heer, onze God, en breng ons bijeen uit de naties.
Et confiteamur nomini sancto tuo, et gloriemur in gloria tua.
En wij belijden uw heilige Naam en worden verheerlijkt in uw glorie
Tu Domine pater noster, et redemptor noster a saeculo nomen tuum.
Gij o Heer, onze Vader en onze Verlosser vanaf de eeuwigheid is uw Naam.

ALLELUIA modus 1 (Psalm 144, 21)
Het alleluia is een aanpassing van het gelijknamige gezang van zondag onder het octaaf van Sacamentsdag (= 2e zondag na Pinksteren) Domine Deus meus. Ook hier noodzaakte de kortere tekst tot inkorting van het melodisch materiaal

Laudem Domini loquetur os meum,
De lof van de Heer zal mijn mond verkondigen
et benedicat omnis caro nomen sanctum eius.
en zegenen zal alle vlees zijn heilige Naam.

OFFERTORIUM modus 1 (psalm 85, 12.5)
De offertorium-antfoon is een aanpassing van het bekende offertorium-antifoon Jubilate van de 2e zondag na Driekoningen. Helaas zijn de meest briljante passages (op het tweede woord jubilate) geschrapt, zodat het melodisch materiaal lijkt op een kathedraal zonder torens.

Confitebor tibi, Domine, Deus meus, in toto corde meo
Ik zal U loven, o Heer, mijn God, in heel mijn hart
Et glorificabo nomen tuum in aeternum
En ik zal verheerlijken uw Naam in eeuwigheid
Quoniam tu, Domine, suavis et mitis es:
Want Gij, o Heer, zijt aangenaam en genadig
Et multae misericordiae omnibus invocantibus te alleluia.
En van grote ontferming voor allen, die U aanroepen, alleluia.

COMMUNIO modus 8: (Psalm 85, 9-10)
De communio-antifoon is een overzettting van de communio Domine, memorabor van de 16e zondag na Pinksteren.

Omnes gentes quascumque fecisti, venient
Alle volkeren, die Gij hebt gemaakt, zullen komen
Et adorabunt coram te, Domine.
En aanbidden in het openbaar U, o Heer.
Et glorificabunt nomen tuum
En verheerlijken zullen zij uw Naam
quoniam magnus es tu, et faciens mirabilia.
Want groot zijt Gij en maakt wonderbaarlijke zaken
Tu es Deus solus, alleluia.
Gij zijt God alleen, alleluia.

DE HYMNE ‘JESU DULCIS MEMORIA’

De officie-liturgie van het feest van de heilige Naam Jezus heeft drie hymnes: Jesu rex admirabilis uit de Metten; Jesu decus angelicum uit de Lauden; en Jesu dulcis memoria uit de Vespers.

Deze drie hymnes zijn allen ontleend aan eenzelfde gedicht, dat in verschillende handschriften voorkomt varierend van 42 tot 53 strofes. Alle strofes volgen hetzelfde ritmische schema. Lange tijd meende men dat de heilige Bernardus van Clairvaux (1091-1153) hiervan de dichter was. Maar Dom Pothier van de abdij Solesmes vond de tekst ook in een 11e eeuws manuscript, dat wordt toegeschreven aan een onbekende Bendictijnse abdis (Revue benedictine X, p.147). De hymne is zangerig en past goed bij de ietwat zoetvloeiende tekst.

Hieronder een zoveel mogelijk een letterlijke woord-voor-woord-vertaling.

Jesu, dulcis memoria dans vera cordis gáudia:
O Jezus, zoete gedachtenis in de ware vreugde van het hart:
Sed super mel et ómnia eius dulcis praeséntia.
Maar boven honing en boven alles is zijn zoete aanwezigheid.

Nil cánitur suávius, nil auditur iucúndius,
Niets wordt gezongen meer lieflijk, niets gehoord meer aangenaam,
Nil cogitatur dúlcius, quam Jesus Dei Filius.
Niets wordt overwogen meer zoet, dan Jezus, de Zoon van God.

Jesu, spes poeniténtibus, quam pius es peténtibus!
O Jezus, hoop voor rouwmoedigen, hoe goedertieren zijt Gij voor smekenden,
quam bonus te quaeréntibus! Sed quid inveniéntibus?
hoe goed zijt Gij voor de vragenden! Maar wat voor hen die U bekomen?

Nec lingua valet dícere, nec littera exprimere:
Geen tong is in staat te zeggen, geen letter uit te drukken.
Expertus potest crédere, quid sit Jesum diligere.
Wie ervaart, kan geloven, wat het is om Jezus te beminnen.

Sis, Jesu nostrum gáudium, qui es futúrus práemium:
Wees, o Jezus, onze vreugde, Gij die zijt de toekomstige beloning.
Sit nostra in te glória, per cuncta semper sáecula. Amen.
Moge onze glorie in U zijn, door alle eeuwen hen voor altijd. Amen.

V. Sit nomen Dómini benedictum, alleluia.
Moge zijn de Naam van de Heer gezegend, alleluia.
R. Ex hoc nunc et usque in saeculum, alleluia.
Van nu af tot in eeuwigheid, alleluia.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

DE KLEINE HOND

Het is een kerstnacht naar Fouquet:

sint Jozef knielt bij de lantaren

en droogt zijn tranen met zijn pet;

Maria met de gulden haren houdt,

als de bladen van een boek,

de slippen van de neteldoek

waarop het Kindje ligt te pralen;

geen engel durft hier ademhalen

en alle melodie is zoek…

en in dit vreemde, dit astrale,

dit eindeloze ogenblik

zit, vóór het Kindje pas geboren,

met poedelhaar, maar stijf bevroren

van eerbied en in God verloren –

een kleine hond; dit kleine ik.

(van Jacques Schreurs msc)

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor DE KLEINE HOND

LEX ORANDI – LEX CREDENDI door Sef Adams

Hoe komen we uit de chaos in de Roomse Liturgie die vooral na het Concilie zo manifest werd. Het antwoord op deze vraag geeft papa Benedetto XVI zelf.

In nummer I,3 van zijn Universae Ecclesiae gebruikt hij een citaat dat de weg wijst: “unaquaeque (…) quia Ecclesiae lex orandi eius legi credendi respondet”; ditzelfde citaat is ook te vinden in zijn Summorum Pontificum; en is ook te vinden in de Institutio Generalis Missalis Romani, tertia editio 2002, nummer 397, kortom in de laatste editie van het Paulus-Missaal, waarin een duidelijke poging werd gedaan om die Ordo weer ordentelijk te doen functioneren.

Een jaar voorafgaand aan deze derde Paulinum-editie, in 2001, gaf de toen net nieuwe kardinaal en oude Munchener dogmaticus Leo Scheffczyk een uiteenzetting over de kwestie: LEX ORANDI – LEX CREDENDI: LA LITURGIA, NORMA DI FEDE; kortom over het aloude axioma van Prosper van Aquitanië (+ post 455), dat ook te vinden is in Denzinger 246 en dus een lange, lange traditie heeft in de kerkgeschiedenis. Scheffczyk wijst er expliciet op, dat papa Pius XII de eerste paus in de kerkgeschiedenis was, die dit aloude axioma omkeerde. De Pacelli-paus deed dat in 1947 in zijn encycliek Mediator Dei. Daar werd het aloude Lex orandi, lex credendi oftewel Legem credendi lex statuat supplicandi omgevormd in Lex credendi legem statuat supplicandi. Kardinaal Scheffczyk stelde dat de Pacelli-paus dat toen, in 1947, deed om dit aloude axioma beter te kunnen afgrenzen (wellicht in het kader van de herzieningen van de Goede Week liturgie).

Als eenvoudig journalist concludeer ik echter dat Pius XII, waarschijnlijk zonder enige eigen bedoelingen, met zijn encycliek de deksel van de doos van Pandora opende, door het principe van Prosper van Aquitanie van ‘de voorrang van de liturgie’, rationalistisch om te keren in: Lex credendi, lex orandi. En daarmee werd feitelijk de doodsklok geluid voor al wat aan juist liturgisch begrip en orthopraxis in de Kerk van het Westen was behouden. Zonder de omkering van dit beroemde adagium door Pacelli in 1947, was de post-conciliaire revolutie van Montini nooit mogelijk geweest. En wanneer de Liturgie helemaal ondergeschikt is aan de hoogste autoriteit van de Apostolische Stoel, kunnen pausen en concilies met die Liturgie naar eigen goed dunken omgaan. Mijn stellige indruk is dat papa Benedetto die doos van Pandora nu eindelijk tracht te sluiten. Zijn begincitaten spreken boekdelen.

 

Geplaatst in Sine fine | Getagged | Reacties uitgeschakeld voor LEX ORANDI – LEX CREDENDI door Sef Adams

Vik actief in Benin

P.B16 op bezoek in Benin

Incontro con i sacerdoti, i seminaristi, etc. nel Cortile del Seminario S. Gall a Ouidah.

Geplaatst in Sine fine | Reacties uitgeschakeld voor Vik actief in Benin

Vespers bij de karthuizers

Vanavond was ik in de karthuis van Serra San Bruno voor de vespers.

Paus Benedictus XVI opende de vespers met het aloude Deus in adjutorium.

 

 

 

Geplaatst in Sine fine | 2 reacties

Prakkezaties over enkele zinnetjes over Servatius van Gregorius van Tours

DICITUR DE SERVATIO: ECCE VERE ISRAELITA IN QUO DOLUS NON EST

door Sef Adams

Genoteerd ter gelegenheid van het begin van de Maastrichtse heiligdomsvaart van 2011.

Op 20 mei wordt in de officia propria sanctorum… dioecesis Ruraemundensis (1948) de octaafdag gevierd van het feest van Servatius, bisschop en belijder, althans ubi est Titularis vel Patronus, dus in Maastricht, Nunhem en Vaesrade. In les 4 van de 2e Nocturne van die dag lezen we het merkwaardige verhaal over het ‘sneeuwwonder’ op het graf van Sint Servaas, opgetekend in het laatste kwart van de 6e eeuw in het Liber de Gloria Confessorum, c.71 van Gregorius, bisschop van Tours (574-594).

In deze Lectio IV staat een opvallende zin: “Datur enim intelligi verum Israelitam hunc esse – Dit wordt immers aangegeven om te begrijpen, dat hij een ware Israëliet is”. En die ‘hij’ is dus Servatius, die daar begraven is.

De aangegeven zin van Gregorius is een duidelijke verwijzing naar een citaat uit het Johannes-evangelie (1,47), waar Jezus tot Natanaël zegt: “Ecce vere Israelita, in quo dolus non est – dat is waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is”. Deze evangelische kwalificatie is volgens Gregorius van Tours en ook het Brevier van het bisdom Roermond (tot de rubriekenverandering van 1960, die o.a. de octaafviering afschafte) van toepassing op Servatius, bisschop en belijder. (Het nieuwe Brevier van 1988 vermeldt overigens de eeuwenoude en betekenisvolle belijdertitel van Servatius niet meer.)

Bezien we de bedoelde Natanaël uit Cana in Galilea van meer nabij. Hij is dezelfde als Bartolomeüs, die meestal samen met Filippus van Betsaïda in de Apostellijsten van de Evangelies wordt vermeld (Marc 3,18; Mat 10,3; Luc 6,14) en ook in de Handelingen (1,13), maar daar is Matteüs zijn kompaan. Behalve een ‘ware Israëliet’, zoals Jezus hem noemt, moet Natanaël ook een kritisch persoon zijn geweest. Want toen Filippus hem (Natanaël) wees op de man, over wie Mozes en de profeten volgens hem hadden gesproken, was zijn nogal sceptische opmerking, daarbij doelend op Jezus: ‘Uit Nazareth, kan daar iets goeds vandaan komen?’ Overigens was deze Natanaël heel toegankelijk voor het gewone argument, toen Jezus hem even later aantoonde, wie hij was. Deze Natanaël (Bartolomeüs) werd de laatste van de eerste vier leerlingen van Jezus: Simon-Petrus, Andreas, Filippus alle drie uit Betsaïda en Natanaël uit Cana (Joh 1,45-51). Deze Natanaël was ook bij de ontmoeting van Jezus met zijn zeven leerlingen, na de verrijzenis bij het meer van Tiberias (Joh 21,1-13). Ondanks dat Natanaël als een van de vissende Apostelen en hun wonderbare vangst wordt genoemd, betekent zijn Aramese bij- of achter-naam: zoon (bar) van de ploeger (tolmai). Het Hebreeuwse Natanaël zelf betekent Godsgeschenk en kan zijn eigen of voornaam geweest zijn. Meer lijkt er niet te vinden in de nieuwtestamentische bronnen.

De 4e eeuw noemen we de eeuw van Sint Servaas. Wel, in 301 werd Armenië officieel christelijke en was daardoor de eerste christelijke staat in de geschiedenis, nog voor het Romeinse Rijk van Constantijn de Grote dat werd. De Armeense traditie vertelt dat de Taddeüs en Bartolomeüs de eerste apostolische geloofsverkondigers zijn geweest in het Armeense vaderland. De relieken van Bartolomeüs werden rond 400 vereerd in het Armeense Maiperquat (Mayyafarquin bij het Van-meer in Oost-Turkije). Bartolomeüs geldt als patroon van de Armeniërs. In de 6e eeuw (de eeuw van Gregorius) werden relieken overgebracht naar het eiland Lipari in Sicilië (580) en in de 9e eeuw (dus ná Gregorius van Tours!) naar Beneventum in Apulië (838) en tenslotte op aandringen van keizer Otto III naar de aan Bartolomeüs toegewijde kerk op het Isola Tiberina te Rome (983). Als historische gebeurtenis is de kerstening van Armenië het werk geweest van koning Tiridates III en Gregorius Illuminator (Grigor Lusavoric).

Aldus is het niet uit te sluiten dat Gregorius van Tours met het zinnetje “Datur enim intelligi verum Israelítam hunc esse” in zijn Liber de Gloria Confessorum niet alleen heeft willen zeggen, dat Servatius uit het eerste christelijke land in de geschiedenis kwam, uit het land waar Natanaël geloofsverkondiger was en wordt vereerd en patroon is, maar ook dat Servatius’ leven (en verering) analoge patronen heeft met het leven en de verering van Natanaël Bartolomeüs, patroon van de Armeniërs.

Bijna 500 jaar na het bovengenoemd ‘zinnetje’ van Gregorius, duikt in Maastricht het expliciete bericht op dat Servatius uit Armenië afkomstig is. In de legenda Servatiana wordt in een van de hymnen gesteld: “|Ab Armenia Christus hunc direxit, Tungris orantem Angelus erexit et ab altari virgam pastoralem illi porrexit”. Aldus werd Servaas door Christus zelf uit Armenië naar onze streken gedirigeerd, omdat hij door Hem geroepen was. De eerste, die dat in de heden nog beschikbare bronnen meldt, is Jocundus, die in de periode 1066-1088 zijn Vita Sancti Servatii schreef. Jocundus baseerde de Armeense afkomst van Servaas op een geschrift van de priester Alagrecus, die ca. 1010 vanuit Jeruzalem naar het graf van Sint Servaas pelgrimeerde en daar zijn bevindingen achterliet. Deze Alagrecus en ook Jocundus bevestigen, wat door Gregorius van Tours al 500 jaar werd gemeld of minstens als zodanig aangeduid: “Dicitur de Servatio: ecce vere Israelita in quo dolus non est – van Servatius wordt gezegd: Zie, dat is waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is”.

Geplaatst in Sine fine | 2 reacties

Staat Rome het oude Missaal weer toe? (16-6-2000)

Een visie uit 2000 gepubliceerd in  Katholiek Nieuwsblad op 16 juni van dat jaar.

Het vieren van de Eucharistie volgens het Romeinse Missaal van voor het Concilie zou weer moeten worden toegelaten. Dat bepleit de prefect voor de Congregatie voor de Clerus en tevens president van de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei, kardinaal Dario Castrillon Hoyos. In het Oostenrijkse weekblad Profil verklaarde de kardinaal dat hij de traditionalisten, die aan de viering van voorconciliaire liturgie hechten, weer midden in de Kerk wil hebben.

Sinds de afkondiging van het Romeinse Missaal van Paulus VI in 1969 was het gebruik van het Romeins Missaal van 1962 slechts toegestaan voor de ‘missa privata’ van oudere en zieke priesters. Vanaf 1984 was het gebruik ervan afhankelijk van een indult, een speciale toestemming, van de diocesane bisschop. Midden jaren tachtig wilde paus Johannes Paulus II het gebruik van de oude mis weer algemeen toestaan, naast de nieuwe mis van Paulus VI. Vanuit de Romeinse Curie werden de grote Europese bisschoppenconferenties getipt over de voornemens van de paus. De conferenties (vooral de Fransen en Duitsers) hadden bezwaren en de voornemens van de paus gingen niet door.

Moeilijke situatie
In 1988 wijdde aartsbisschop Marcel Lefèbvre zonder toestemming van de paus nieuwe bisschoppen. Daardoor kwam de traditionele beweging van Lefèbvre in een schismatieke situatie terecht. Het antwoord van paus en curie op deze schismatieke handeling van Lefèbvre was de oprichting van de Pauselijke Commissie Ecclesia Dei. Deze zou zich moeten inspannen om het indult voor het gebruik van het Romeins Missaal van 1962 zo ruim mogelijk te doen toepassen. Door toedoen van de Ecclesia Dei werd o.a. de Zuid-Franse Benedictijner abdij van Le Barroux opgericht. Een aantal clerici uit de beweging van aartsbisschop Lefèbvre, die niet mee wilden in de schismatieke situatie waarin de clerus van Econe toen was terecht gekomen, richtten met behulp van dezelfde pauselijke commissie de priesterbroederschap ‘Sint-Petrus’ op, net als Le Barroux volgens pauselijk recht.

Toenemende belangstelling
Sommige curieprelaten dachten dat de behoefte aan de voorconciliaire liturgie vanzelf zou uitsterven. Niets bleek minder waar.
Een herdruk van het Romeins Missaal van 1962 bleek een bestseller, nota bene verkrijgbaar op nog geen honderd meter van het Vaticaan. De heruitgave was geregeld door de onlangs gestorven kardinaal O’Connor van New York. Hetzelfde gebeurde in de Vaticaanse boekhandel met studiepockets van het ‘oude’ Missaal.
In de Verenigde Staten van Amerika, in Canada, in Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk wint de traditionele preconciliaire liturgie terrein, vooral bij jongeren en jonge gezinnen, dankzij lokale bisschoppen, die hun eigen pastorale verantwoordelijkheid nemen conform het motu proprio Ecclesia Dei.

Roepingen
De priesterbroederschap Sint-Petrus heeft over roepingen niet te klagen. Momenteel bouwt zij twee nieuwe seminaries: een in het Zuid-Duitse Wigratzbad en een in Denton, in de Amerikaanse staat Nebraska, met de welwillende toestemming van de locale bisschoppen.
De gemiddelde leeftijd van de Benedictijnen van Le Barroux ligt ruim onder de 40 jaar en het aantal jonge priesters dat daar bij pater Gabriel de oude Mis komt leren celebreren volgens de Romeinse Missaal van 1962 neemt van jaar tot jaar toe. Een van de Nederlandse priesters (en leerling van pater Gabriel) vertelde in Le Barroux, dat hij ooit bisschop Bär de Mis uit het Romeins Missaal van 1962 voor de eerste keer had zien opdragen in Schiedam en dat dat hem nooit meer had los gelaten. Voor jonge priesters is deze Misritus meestal onbekend.

Ruimhartigheid
Kardinaal Castrillon Hoyos staat bepaald niet alleen met zijn pleidooi voor de oude Mis. Eind vorig jaar drong de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline der Sacramenten bij alle bisschoppen aan om het gebruik van het Missaal van 1962 ruimhartig toe te staan wanneer daarom gevraagd wordt.
Onlangs bezocht kardinaal Godfried Danneels van Mechelen/Brussel het Belgisch-Limburgse As, waar emeritus-professor pater dr. Karel van Isacker SJ jarenlang met indult volgens het oude Missaal de Eucharistie viert. Al eerder had emeritus-hulpbisschop van Roermond, Alfons Castermans, er in de Sint-Michaëlkapel gepontificeerd.

Steun
Begin dit jaar publiceerde de Duitse curiekardinaal Joseph Ratzinger, prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer een opvallende studie De geest van de liturgie (ISBN 3-451-27247-4). Daarin doet hij een aantal pittige uitspraken. Onder andere over het altaar en de gebedsrichting in de liturgie; het bewaren van het Allerheiligste; de ‘actuosa participatio’ dikwijls onvolledig vertaald met actieve deelname in de liturgie en de liturgische houding van het staan, zitten en knielen. De kardinaal constateert in het voorwoord dat “door de liturgische beweging en definitief door het Tweede Vaticaans Concilie het fresco van de grote liturgische traditie werd vrij gelegd. Wij waren een ogenblik gefascineerd door de schoonheid van zijn kleuren en figuren. Maar intussen is het fresco door klimatologische omstandigheden, alsook door allerlei restauraties of reconstructies in gevaar en dreigt voorgoed vernield te worden, wanneer niet snel het nodige gedaan wordt om deze schadelijke invloeden een halt toe te roepen.”

Afgehaakt
Sinds de invoering van de nieuwe Mis-ordo door Paulus VI in 1969 zijn miljoenen katholieken afgehaakt. Zij werden blijkbaar niet aangesproken door de nieuwe ordo, waarin het hart van de traditie was ingeleverd voor archeologische restauraties of rationele reconstructies. Sommige gelovigen, die religieus niet verder konden zonder het hart van die traditie, trokken naar plekken waar de oude liturgie nog te vinden was. Gechargeerd gezegd is de grote massa geheel en al afgevallen.
In Frankrijk is de scheidslijn binnen de katholieke Kerk tussen ‘modernisten’ en ‘traditionalisten’ heel duidelijk. Eind mei vond in Parijs een symposium plaats met het thema: ‘Tradities in de Kerk; wie heeft de waarheid?’ Vrij snel bleek dat aan beide kanten oprechte zorg bestaat over hun controversen met de andere richting. Pater Pareyd SJ, gedelegeerde van de Franse bisschoppen voor het onderwijs, onderstreepte onder meer de diepe veranderingen bij de nieuwe generaties priesters en seminaristen. Daarmee bedoelde hij te zeggen, dat die waargenomen veranderingen zich kenmerkten door een oprecht en nauwelijks emotioneel geladen zoeken, alsook door een absoluut respect voor de overtuigingen van anderen. Hij gaf bovendien onomwonden toe dat het loslaten van de traditie niet gestoeld was op doctrinaire noch op morele gronden, maar zuiver en alleen was gebaseerd op canonieke en administratieve reden.

Eenheid
Met het oog op de verslechterende situatie van de Kerk in Frankrijk, onderstreepten een aantal mensen uit het talrijke publiek dat de Kerk zich de grote controversen tussen ‘modernisten en traditionalisten’ niet meer kan veroorloven. Binnen 25 jaar nam het aantal katholieke priesters in Frankrijk af met 16.000. Het catecheseonderwijs bereikt nog 35 procent van de katholiek gedoopte kinderen, in enkele diocesen slechts 15 procent.
Zo’n 82 procent van de jonge Fransen ziet het gezin als iets belangrijks. Maar bij diezelfde jonge Fransen ziet nog slechts 10 procent iets in de katholieke godsdienst. Met het oog op deze geloofsafval is het ook in Frankrijk voor de Kerk dringend noodzakelijk om opnieuw vrede te sluiten met haar eigen traditie, anders zullen alle oecumenische inspanningen voor de eenheid onder de christenen niet alleen onwerkelijk blijken, maar zelfs ietwat postmachiavellistisch worden.

Ut unum sint, dat zij een mogen zijn, was een van de meest recente encyclieken van paus Johannes Paulus II. Een gedeelte van de top van de Romeinse Curie begint eindelijk te snappen wat dat wil zeggen.  (SA)

Geplaatst in Sine fine | Getagged | Reacties uitgeschakeld voor Staat Rome het oude Missaal weer toe? (16-6-2000)