PRAKKEZATIES BIJ HET FEEST VAN DE ALLERHEILIGSTE NAAM JEZUS

door Sef Adams (c) 2014.

Het feest was van de Zoete Naam Jezus was aanleiding om wat prakkezaties bij elkaar te zetten naar de criteria van de opdracht van de Apostel der heidenen: Omnia probate, quod bonum est tenete – onderzoekt alles en behoudt het goede, en wensen we alle lezers die het aangaat: sapere aude!

De naam Jezus aangekondigd en gegeven

De naam Jezus is de Griekse vorm van het Hebreeuwse woord Jehoschua en betekent: ‘de Heer bewerkt redding’. Matteüs en Lucas melden de annunciatie en de naamgeving van Jezus. Bij Matteüs spreekt een engel van de Heer tot Jozef: “Zij zal een zoon ter wereld brengen, die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mat.1, 21). Bij Lucas spreekt de van Godswege gezonden engel Gabriël tot Maria: “Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen, die gij de naam Jezus moet geven” (Lucas 1,31). De kroniek van het kindsheidevangelie stelt vervolgens vast: “Nadat de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen” (Lucas 2, 21).

Tweemaal hetzelfde Evangelie-vers in de liturgie

In het Romeins Missaal van 1962 geldt 1 januari als 1e klas Octaafdag van kerstmis en het gebruikt daarvoor hetzelfde misformulier als voor de dagmis van kerstmis Puer natus est, behalve het Alleluia-vers, dat genomen is uit het begin van de Hebreeënbrief (1,1-2); verder met als Epistel de Paulusbrief aan Titus 2,11-15 van eveneens de dagmis van kerstmis; en met slechts één vers als Evangelie: Lucas 2, 21.

Vóór de wijziging der rubrieken (1960) door paus Johannes XXIII werd ditzelfde misformulier – inclusief dezelfde collecta, secreta en postcommunio en zoals gevierd op 1 januari – genoemd: het 2e klas feest van de Besnijdenis des Heren. Deze ‘naamgeefdag’, die onder invloed van de Gallisch-Frankische liturgie in de Romeins liturgie terecht kwam onder de aanduiding Circumcisio Domini, is in het Romeins Missaal van 1962 komen te vervallen.

Bleef derhalve op 1 januari in het Romeins Missaal van 1962: Octaafdag van kerstmis – Die 1 januarii: In Octava Navitatis Domini als een 1e klas feest.

In datzelfde Romeins Missaal van 1962 wordt op de zondag, die op 2, 3, 4 of 5 januari valt, het 2e klas feest gevierd van de Allerheiligste Naam Jezus – Sanctissimi Nominis Jesu, met een herhaling van het Evangelie van 1 januari (Luc. 2,21); en als lectio: Handelingen 4,8-12, waarin Petrus de betekenis van Jezus’ Naam uiteenzet voor het Sanhedrin.

De misliturgie van het feest van de Allerheiligste Naam Jezus geeft aan, dat in Naam van Jezus redding is voor alle mensen. Verder zegt de introitus-antifoon, op basis van Fillipenzen 2,10-11 en psalm 8,2: dat het passend is dat iedere knie zich buigt, zowel in de hemel, op de aarde, als onder de aarde. Hierop wordt doorgeborduurd in het graduale met psalm 105,47; in het alleluia-vers met psalm 144, 21; in de offertorium-antifoon met psalm 85,12.5; en in de communio-antifoon met psalm 85,9-10.

De enkelvoudige versregel Lucas 2,21 is dus aanleiding tot de viering van de Octaafdag van kerstmis op 1 januari als 1e klas feest; en de viering van het 2e klas feest van de Allerheiligste Naam Jezus op de zondag, die valt op 2, 3, 4 en 5 januari in het Romeins Missaal van 1962.

Van ‘devotie tot’ naar ‘liturgie van’ de Allerheiligste Naam Jezus

Omdat het goddelijk Kind op de achtste dag de besnijdenis ontving en bij die gelegenheid tevens de naam Jezus kreeg, werd deze achtste dag verbonden met de verering van de Naam Jezus. Die verering groeide vooral door toedoen van de beroemde volkspredikers en Franciscanen: Bernardinus van Siena (1380-1444) en zijn leerling Johannes de Capestrano (1386-1456). Dankzij hun volksprediking raakte de devotie tot de Naam Jezus zeer bekend en geliefd, en werd als bijzonder feest vooral gevierd in Franciscaanse kloosters, totdat het in het jaar 1721 het feest van de allerheiligste Naam Jezus voor de gehele Kerk werd ingevoerd en gevierd op de 2e zondag na Epiphanie. De heilige paus Pius X (1903-1914) verplaatste het feest van de Allerheiligste Naam Jezus naar de zondag tussen 1 en 6 januari of, wanneer er tussen deze twee data geen zondag valt, op 2 januari.

Door de betrekkelijk jonge datum in de geschiedenis van de Kerk wordt het feest van de Heilige Naam Jezus gezien als een verrijking van de Romeinse Liturgie. Dat bleef zo tot en met het Romeins Missaal van 1962. De liturgie-techneuten, die de Novus Ordo van Paulus VI in elkaar sleutelden, zagen dit anders en hebben het 2e klas feest van de Heilige Naam Jezus geschrapt met ingang van het Romeins Missaal van 1970.

In hun volkse preken door heel Italië bevorderden Bernardinus van Siena en Johannes van Capestrano de devotie tot de heilige Naam Jezus onder meer door het introduceren van het monogram IHS als afkorting van de naam Jesus in het Grieks: de I en de H vertegenwoordigen de Iota en de Eta, aldus de eerste twee letters van de naam, waaraan later de S – in het Grieks de Sigma – werd toegevoegd als laatste letter. (Een latere traditie heeft dit monogram als een vrome vondst uit het Latijn afgeleid als Iezus Hominum Salvator – Jezus van de mensen de Verlosser). De Franciscanen Bernardinus en Joannes lieten op hun standaarden dit monogram aanbrengen en zegenden daarmee de gelovigen onder aanroeping van de Naam Jezus. Begin 15e eeuwse kronieken doen uitgebreid verslag van vele wonderbaarlijke gebeurtenissen als gevolg hiervan. Reeds op 24 mei 1450 wordt Bernardinus heilig verklaard door paus Nicolaas V (1447-1455); en op 16 oktober 1690 volgde de heiligverklaring van Joannes de Capestrana door paus Alexander VIII (1689-1691).

Paus Martinus V (1417-1431) gaf aan de volkspredikers Bernardinus van Siena en Johannes de Capestrano in 1427 zijn goedkeuring aan de verering van de heilige Naam Jezus en deed de aanbeveling een kruis toe te voegen aan het monogram IHS. Later, in 1455, vroeg paus Callistus III (1455-1458) aan Joannes van Capistrano om onder aanroeping van de Heilige Naam Jezus een kruistocht te prediken tegen de Turkse moslims, die toen voor de nodige ravage, verwoesting en onderdrukking zorgden in Centraal-Europa; de overwinning werd gevierd na de slag bij Belgrado in 1456.

Reeds in 1530 gaf paus Clemens VII (1523-1534) aan de Franciscanen toestemming om een eigen feest van de Heilige Naam Jezus te vieren. Ook de leden van de toen nieuwe Sociëteit van Jezus zijn grote bevorderaars van de devotie tot de Zoete Naam Jezus en nemen het IHS monogram op in hun ordeszegel, bekroond met een kruis, omringd door twaalf stralen en met drie nagelen eronder. Paus Innocentius III (1721-1724) gaf in 1721 opdracht het feest van de Heilige Naam Jezus te vieren in heel de Kerk.

Liturgie-techneuten van de 20e eeuw zien het feest van de Heilige Naam Jezus als een feest, dat meer uit de persoonlijke vroomheid van het volk gegroeid is en daarom minderwaardig zou zijn aan de liturgie, die voortkomt uit de oudchristelijke traditie. In het jaar 1965 weten zij hun visie door te zetten in de post-conciliare raad tot uitvoering van de liturgie constitutie Sacrosanctum Concilium van Vaticanum II en in 1969 werd het feest geschrapt in de liturgische kalender. Dat kreeg in 1970 zijn weerslag in het Romeinse Missaal van de Novus Ordo van Paulus VI (1963-1978).

Paus Johannes Paulus II en de getuigenis van de Apostel Petrus

Twee-en-dertig jaar later corrigeert paus Johannes Paulus II (1978-2005) deze pedante streek van de liturgie-techneuten van de zestiger jaren van de vorige eeuw en plaatste het feest van de Heilige Naam Jezus weer opnieuw in de liturgische kalender, nu op 3 januari en promulgeerde vervolgens de inmiddels 3e editio typica van de Novus Ordo van Paulus VI of-te-wel in het Romeins Missaal van 2002. De plek van dit feest wordt merkwaardigerwijze gevonden in het Proprium de Sanctis op pagina 710 onder de aanduiding: Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu. Paus Johannes Paulus II, kennelijk geïnspireerd door de grote getuigenis van de Apostel Petrus in Handelingen 3 en 4 en ook door de liturgische aanwijzingen van zijn voorgangers, heeft derhalve de vermaledijde verwijdering uit het Romeins Missaal van Paulus VI in 1970 weer ongedaan gemaakt. De introitus-antifoon van Die 3 januarii Sanctissimi Nominis Jesu is dezelfde gebleven als in het missaal van 1962 en de communio-antifoon is het psalmvers (8,2) uit de oude introitus.

Tenslotte merken we nog op dat de Litanie van de Heilige Naam Jezus in 1862 werd goedgekeurd door de zalige paus Pius IX (1846-1878).

De verering van de Naam Jezus
in de apostolische tijd of in de oudste christelijke traditie

In tegenstelling met wat liturgie-techneuten van de 20e eeuw meenden te weten, komt de eerbied voor en het geloof en vertrouwen in de heilige Naam Jezus toch tot ons vanuit de apostolische tijd of-te-wel vanuit de oudste christelijke traditie. Na de genezing van de lamme bij de Schone Poort van de tempel (Handelingen 3,1-10) en zijn toespraak in de Zuilengang van Salomo (Handelingen 3,11-26) verklaart en getuigt de Apostel Petrus over naam van Jezus Christus uitdrukkelijk: “Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden, en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden” (Handelingen 4, 12). De Apostel Paulus besluit de beroemde Christus-hymne in zijn brief aan de christenen van Filippi met de zinsnede: “Opdat bij het noemen van zijn naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer” (2, 10-11).

Bij het gelovig aanroepen van de Naam van de Heer richt men zich tot Hem en bidt om zijn goddelijke hulp niet alleen voor geest en ziel, maar ook voor het lichaam, want de mens is geest, ziel én lichaam. Jezus zelf benadrukt met name het lichamelijk aspect van de goddelijke hulp in zijn Naam bij zijn tenhemelopneming: “En deze tekenen zullen de gelovigen vergezellen: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven, (in mijn Naam) nieuwe talen spreken, (in mijn Naam) slangen opnemen, zelfs als ze dodelijk vergif drinken zal het hun geen kwaad doen; en als ze (in mijn Naam) aan zieken de handen opleggen, zullen deze genezen zijn” (Marcus 16, 17-18).

Na de eerste Pinksteren gingen Petrus en Johannes naar de tempel om te bidden en ontmoetten daar een vanaf zijn geboorte lamme man bij de ‘Schone Poort’. Deze vroeg hen om een aalmoes. Petrus en Johannes keken de lamme strak aan en Petrus sprak: “Zilver en goud heb ik niet; maar wat ik heb, geef ik u. In de Naam van Jezus Christus, de Nazoreeër, gebruik uw voeten! Hij pakte hem bij zijn rechterhand en hielp hem overeind. Op hetzelfde ogenblik kwam er kracht in zijn voeten en enkels, met een sprong stond hij overeind, begon te lopen en ging lopend en springend met hen de tempel binnen, terwijl hij God verheerlijkte” (Handelingen 3, 4-9). Eveneens en onder aanroeping van Jezus’ Naam deed Petrus ook bij Eneas in Lydda (Handelingen 9,32 ev).

Na lichamelijke hulp stellen we ook dat de Naam Jezus geestelijke hulp geeft. Door het aanroepen van zijn Heilige Naam worden zonden vergeven. In zijn eerste Pinkstertoespraak onderstreept Petrus uitdrukkelijk de profetie van Joel: “Dan zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, gered zal worden” (Handelingen 2, 21). Ook Paulus herhaalt deze uitspraak van Petrus in zijn brief aan de Romeinen: “Want alwie de naam van de Heer aanroept zal gered worden” (Rom.10,13). En toen de diaken Stefanus, de eerste martelaar, werd gestenigd, riep hij de Naam van de Heer aan en bad: “Heer, Jezus ontvang mijn geest’” (Handelingen 7, 59).

De Naam Jezus beschermt de persoon ook tegen Satan en zijn bekoringen. Zo dreef Jezus demonen uit op eigen autoriteit (vide: de uitdrijving van de demonen van Gadarenen in Matteus 8, 8-34; Marcus 5,1-17; Lucas 8,26-39; en de genezing van een bezeten jongen in Matteüs 17,14-21; Marcus 9, 4-29; Lucas 9,37-43). Paulus dreef een waarzeggende geest uit bij een vrouw te Filippi: “In de Naam van Jezus Christus gelast ik u uit haar weg te gaan. Op hetzelfde ogenblik ging hij weg” (Handelingen 16,18).

Tenslotte: wij ontvangen alle genade en alle zegen door de heilige Naam Jezus. Immers, Jezus zegt zelf: “En wat gij ook zult vragen in mijn Naam, Ik zal het doen, opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon. Als gij Mij iets zult vragen in mijn Naam, zal Ik het doen” (Johannes 13, 13-14). “Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen, die blijvend mogen zijn. Dan zal de Vader u geven al wat gij Hem in mijn Naam vraagt” (Johannes 15, 16). “Wat gij de Vader ook zult vragen, Hij zal het u geven in mijn Naam. Tot nu hebt gij niets gevraagd in mijn Naam. Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat u vreugde volkomen zal zijn. Wanneer gij zult bidden in mijn Naam, is het niet nodig te zeggen dat Ik bij de Vader uw voorspreker zal zijn” (Johnnes 16, 23-25). In zijn brief aan de christenen van Kolosse vat de Apostel Paulus dit alles als volgt samen: “Al wat gij doet in woord of werk, doet alles in de Naam van Jezus de Heer, God de Vader dankend door Hem” (Kol.3, 17).

Dit bericht is geplaatst in Sine fine. Bookmark de permalink.