Aantekeningen bij Onze Lieve Vrouw van Knock

door Sef Adams 14-01-2006 (alle rechten voorbehouden)

Wie uit het bisdom Roermond op pelgrimstocht gaat naar Ierland, mag nooit vergeten naar het graf te gaan van de legendarische passionist Carolus Houben, die te Munstergeleen werd geboren in 1821 en in 1893 in een geur van heiligheid stierf te Dublin. Carolus Houben werd in 1850 als passionist priester gewijd en kwam in 1857 terecht in het pas gestichte passionistenklooster Mount Argus te Dublin. Daar werd hij snel befaamd door zijn zegenende handen en de daarbij behorende gave der genezing. In 1866 werd hij door zijn overheid naar Engeland gestuurd en in 1874 was hij weer terug op de Mount Argus, waar de faam van de man met de zegenende handen opnieuw snel de ronde deed door heel Ierland. Sinds 1949 ligt pater Karel begraven in de kloosterkerk van Mount Argus te Dublin, waar tienduizenden Ieren hem jaarlijks komen vereren. Pater Karel werd door paus Johannes Paulus II zalig verklaard op 16 oktober 1988. In Munstergeleen is een kapel gesticht in zijn geboortehuis.

De Ieren vereren de heilige Patrick in Armagh, waar hij de eerste kerk bouwde, die later tot zetel werd van de primas van Ierland. De grote nationale bedevaarten vinden plaats in Croagh Patrick en in het ‘vagevuur’ van de heilige Patrick, een klein eiland in het midden van Loch Derg in Donegal. Sinds de verschijning op 21 augustus 1879 in Knock in het graafschap Mayo, pelgrimmeren de Ieren daar naar Maria. Paus Johannes Paulus II kwam eind september 1979 naar Knock om te bidden bij de muur der verschijning. Een dag eerder had hij dat gedaan in Droghede, waar men de schedel van de zalige aartsbisschop van Armagh, Oliver Plunket bewaart, die 1681 martelaar werd.

Knock is een kleine stad in Ierland, gelegen in het graafschap Mayo, en is centrum in een streek van Ierland, die grote ellende had te verduren rond de jaren 1870, met onder meer hongersnood, economische malaise en ontwrichting, met in het kielzog faillissementen, gedwongen huis-uitzettingen, schrijnende armoede en een vloedgolf van Ierse immigranten.

In 1879 kreeg Knock nationale en ook internationale roem, toen een verschijning van de Maagd Maria deze plaats in een pelgrimsoord veranderde en van Knock de meest bezochte stad van Ierland maakte. Elk jaar op 21 augustus komen duizenden en duizenden pelgrims naar Knock. In het Knock Folk Museum op terrein van de Maria-basiliek wordt het verhaal vertelt van de verschijning en van het leven van de mensen, die in en rondom Knock leefden en werkten in het jaar van de verschijning.

De verschijning in Knock vond plaats op de avond van donderdag 21 augustus 1879 en duurde twee tot drie uur. In tegenstelling met andere 19e eeuwse en ook 20e eeuwse Maria-verschijningen, was de verschijning van Knock eenmalig en de verschijning van Knock sprak geen enkel woord. Er is dus ook geen enkele boodschap en geen enkele ernstige vermaning te melden. De enige boodschap is de stilte van Maria, die na het Magnificat ontstaat in het Evangelie van Lucas en waarvan paus Johannes Paulus II tijdens zijn laatste reis naar Lourdes zei: God werkt in de stilte.

Deze Ierse Maria-verschijning is het verhaal van twee vrouwen uit het dorp Knock (Mary McLoughlin en Mary Byrne), die op die donderdagavond van augustus 1879 naar huis liepen en daarbij langs de achterkant van de dorpskerk kwamen. Aan de zuidgevel van die kerk verschenen: Maria, Jozef en Johannes de Evangelist. Rechts van hen stond tegen de kerkgevel een groot altaar met daarop een lam, kijkend naar het westen. Achter het lam stond een kruis; en engelen zweefden rond het lam tijdens de verschijning. De net beschreven verschijning duurde twee tot drie uur.

Tijdens die verschijning riepen de twee vrouwen ook anderen om naar het kerkgebouw van Knock te komen. Dat wat de twee net genoemde vrouwen en dertien anderen collectief zagen in het nog steeds heldere daglicht van die augustusavond, was een schone vrouw gekleed in een wit gewaad met een flonkerende kroon; waar de kroon haar voorhoofd raakte was een roos; haar handen waren opgeheven naar de hemel (vgl.Luc.1, 46). Alle vijftien zieners begrepen deze verschijning als Maria, de moeder van Jezus en Koningin van de Engelen. Rechts van de verschijning van de vrouw was een figuur gekleed in witte mantel en met een in de richting de Maria-verschijning genegen hoofd (later Jozef genoemd). Links van de Maria-verschijning was een derde figuur eveneens in witte mantel en met in de linkerhand een boek en een opgeheven rechterhand (later genoemd de Evangelie voorlezende of de predikende Joannes de Evangelist).

Uit andere en niet bij deze verschijning betrokken dorpen, kwamen later meldingen, dat men op die bewuste avond een helder licht had gezien in de buurt van of nabij het kerkgebouw van Knock. Na die avond van de 21e augustus 1879 kwamen er vele meldingen van wonderbaarlijke genezingen, die allen in verband waren of werden gebracht met een bezoek aan de kerk van Knock. De reactie van de Kerk zelf op al die gebeurtenissen was minstens voorzichtig. Een diocesane commissie werd samengesteld; verklaringen verzameld van hen die beweerden de verschijning te hebben gezien; een kroniek werd aangelegd waarin vele wonderbaarlijke genezingen werden genoteerd.

Ofschoon het in 1879 verschenen diocesane rapport meldde dat de getuigenverklaringen betrouwbaar waren, stelde de toenmalige bisschop Gilmartin in 1936 een nieuwe commissie samen om hernieuwd onderzoek te doen onder de toen nog levende getuigen: Mary O’Connell (Mary Byrne), Patrick Byrne en John Curry. Hun onder ede afgelegde verklaringen weken niet af van eerdere getuigenissen in het onderzoek van 1879. Mary O’Connell getuigde vanaf haar sterfbed. Dat maakte grote indruk. De uitkomst van het tweede diocesane onderzoek was zeer positief ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigenissen. Op de plaats van de verschijning werd in najaar 1880 een beeltenis aangebracht met de toepasselijke naam: Onze Lieve Vrouw van Knock.

Toch bleef de onzekerheid of de eenmalige verschijning in Knock inderdaad ooit zou hebben plaats gevonden. Immers, er was geen boodschap, er was geen waarschuwende vermaning. Er was alleen een verschijning, collectief waargenomen door 15 Ierse personen op de avond van 21 augustus 1879: de Madonna met de ten hemel opgeheven handen, geflankeerd met twee figuren die Jozef en Johannes de Evangelist werden genoemd en een naar het Westen uiziend lam omringd door zwevende engelen. Natuurlijk denk je bij deze omschrijving aan het Lam Gods uit de Sint Baafs kathedraal te Gent, terwijl de opgeheven handen doen ook doen denken aan de zegenende handen van de zalig pater Karel, die sinds 1874 weer terug was op de Mount Argus te Dublin.

Ondanks de twijfels of de eenmalige verschijning in Knock wel degelijk zou hebben plaats gevonden, kreeg de gebeurtenis van 21 augustus 1879 te Knock langzamerhand officiële steun van de Kerk, via een vaandel inzegening door Pius XII en een kaarsschenking door Joannes XXIII. Dit en nog andere lobby richting de paus, resulteerde uiteindelijk in een pelgrimstocht van paus Johannes Paulus II op 30 september 1979 naar Knock ter gelegenheid van de 100-ste verjaardag van de verschijning. Meer dan een half miljoen pelgrims was toen aanwezig. Op die dag kreeg de verschijning van Knock dus door toedoen van het net genoemde pauselijk bezoek een soort officiële Vaticaanse goedkeuring. In ieder geval sinds oktober 1979 verspreidde de roem van Knock zich opnieuw, zowel nationaal als internationaal. En na deze pauselijke opwaardering, aan de vooravond van de pauselijke reis naar de Verenigde Staten, kwamen opnieuw vele en vele pelgrims, gezonde en zieke, naar Knock en ook de wonderbaarlijke genezingen namen weer toe in aantal. Het geschatte aantal jaarlijkse pelgrims ligt rond een miljoen.

Nawoord (alle rechten voorbehouden)

In welke mate de toenmalige particulier secretaris voor Engelstalige correspondentie van zowel Paulus VI alsook van Johannes Paulus I als van Johannes Paulus II, de Ierse pater John Magee SPS in deze opwaardering van Knock een rol heeft gespeeld heeft, is tot nu toe niet onderzocht, evenals de rol van de toenmalige pauselijke nuntius in Ierland, de Siciliaanse aartsbisschop Gaetano Alibrandi en de positie daarin van de toenmalige kardinaal-staatssecretaris Agostino Casaroli.

Het zou minstens de moeite waard kunnen zijn de rol van John Magee in het pauselijke Knock verhaal nader te onderzoeken, te meer omdat zijn ooit glanzend begonnen carrière in de Romeinse Curie plotsklaps werd afgebroken in het vroege voorjaar van 1987 door zijn weg-van-de-Romeinse-Curie-promotie als bisschop van Cloyne.

Pater John Magee SPS (St.Patrick’ Society for the Foreign Missions – Kiltegan Fathers), was in het jaar van de pauselijke opwaardering van Knock in het najaar 1979 monseigneur en particulier secretaris van Johannes Paulus II. Begin 1982 werd hij “prelaat van Zijne Heiligheid’ en pauselijk ceremoniemeester. Na afloop van zijn quinquennium als pauselijk ceremoniemeester werd hij op 17 februari 1987 benoemd tot bisschop van Cloyne (Zuid-Ierland), waarmee Magee’s ruim twintig jaren durende Romeinse Curie carrière plotsklaps werd beëindigd. Tijdens zijn bisschopswijding in de Sint Pieter op 17 maart daaraan volgend door paus Johannes Paulus II, kardinaal Eduardo Martinez Somalo en bisschop Francis Brooks, werd zijn Vaticaans appartement ontruimd, zijn inboedel naar de Vaticaans opslagplaats gebracht en John Magee kon als nieuw gewijde bisschop zijn Vaticaans appartement niet meer binnen, want ook het deurslot was vernieuwd.

John Magee is afkomstig uit Newry (Ulster) in het graafschap Down (bisdom Dromore), werd op 17-3-1962 priester gewijd in St.Patrick’s Society for Foreign Missions, studeerde aan de Lateraan en werd vervolgens uitgezonden naar Nigeria. In 1968 werd hij ‘procurator general’ van de Kiltegan Fathers en werkte van 1969 tot 1975 op de Propaganda Fide, waarna hij werd benoemd tot particulier secretaris van Paulus VI en terecht kwam in de persoonlijke staf van Paulus VI, daarna in die van Johannes Paulus I en vervolgens ook in die van Johannes Paulus II. In 1982 werd hij benoemd tot pauselijk ceremoniemeester en gezien de vele reizen van Johannes Paulus II was hij verantwoordelijk voor alle pauselijke liturgieën op alle continenten van februari 1982 t/m 1986. Als bisschop van Cloyne was hij van 1992 tot 1997 lid van de Congregatie voor de Bisschoppen en dus weer even terug in de Romeinse Curie.

Eind 2005 kwam bisschop John Magee weer in het nieuws, omdat hij het inwendige van een zijn twee kathedralen (St.Colman’s Cathedral te Coh) om liturgische reden zodanig wilde veranderen dat er een stortvloed van protesten (25.000 handtekeningen) opstak, die tot in het Vaticaan waaide. Bisschop Magee had besloten dat oude hoofdaltaar moest worden afgebroken en de nieuwe altaarplaats naar voren moest worden geschoven ter hoogte van de plek van de voormalige communiebank. In de diverse berichten werd door bisschop Magee exact dezelfde argumentatie gebruikt als vicaris Willemsen dat deed in Roermond bij zijn zogenaamde renovatie van de kathedraal. Ook hier protesten naar het Vaticaan, met als gevolg dat de nuntius naar Roermond afreisde en de persvoorlichter van het bisdom een foto liet plaatsen in de Limburgse pers van een ‘belangstellend’ bezoek van de nuntius aan de renovatie-werkzaamheden in de kathedraal van Roermond. De oude Cusanus zou in zijn tijd gesproken hebben over de coincidentia incidentalis.

Dit bericht is geplaatst in Sine fine. Bookmark de permalink.