PRAKKEZATIES OVER EEN MOGELIJKE SCHABLOON VOOR EEN NIEUWE LITURGISCHE WERKELIJKHEID

Uit een brief van Sef Adams (27-11-2001) aan een bevriend monseigneur:

Het missaal van 1962 en het missaal van 1969 en de daarbij behorende aanhangers van het ene en van het andere leveren steeds meer heftigheden op, variërend van pogingen tot een nieuwe liturgische beweging tot elkaars voorlopige of definitieve verkettering; mijn hart lijkt bij het missaal van 1962 te zijn, mijn verstand zit bij de pragmatische kennis van de kerkelijke werkelijkheid van nu. Ik vraag me af in hoeverre het hieronder neergeschreven schabloon voor een nieuwe liturgische werkelijkheid de mogelijkheid van een levenskrachtig alternatief in zich draagt om alzo uit de grote impasse te geraken, waarin de liturgische wetgeving momenteel in terecht is gekomen. Lees en graag een commentaar.

De cyclus van het tijdseigen

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat de jaarlijkse cyclus van de zondagen opnieuw verdeeld of heringedeeld moest worden, noch dat de (oude) zondagse oraties (Collecta, Secreta, Postcommunie) veranderd of aangepast zouden moeten worden. Derhalve dient het onnozele concept van ‘de gewone tijd door het jaar’ te verdwijnen en moeten de zondagen na Epifanie, Septuagesima, Pasen en Pinksteren worden hersteld plus de daarbij behorende oraties. De jaarlijkse cyclus van oraties en gezangen van het 1969-missaal kunnen in stand blijven op gelijke voet met de traditionele teksten van het 1962 missaal.

Het lectionarium

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens de vernietiging geautoriseerd van het eeuwenoude Romeinse lectionarium. Derhalve dienen de zondagse epistels en evangelies, die dateren van een onbekende tijd en in ieder geval van vóór de zevende eeuw, in de zondagslezingen van het A-jaar worden geplaatst en worden aangevuld met lezingen uit het Oude Testament. Het B-jaar en het C-jaar kunnen samengesteld worden uit het resterende materiaal van het 1969-lectionarium. Zoals reeds het geval is voor de zondagen van de veertigdagentijd in het 1969-lectionarium, kan een eenvoudige rubriek bepalen dat het lectionarium van het A-jaar in elk jaar gebruikt kan worden. Alle lezingen uit het Oude Testament moeten ‘ad libitum’ zijn. Aldus onstaat een perfect huwelijk tussen het oude en nieuwe lectionarium.

Het eucharistisch gebed

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat er alternatieven voor de eeuwenoude Romeinse Canon moesten worden geïntroduceerd. Maar aangezien een poging tot verbod van de eucharistische gebeden in dat missaal eenvoudig zal worden genegeerd volgt: derhalve moeten de eucharistische gebeden, zoals ze staan afgedrukt in het 1969-missaal blijven staan, uitgezonderd de Romeinse Canon, die woord voor woord gerestaureerd moet worden in zijn traditionele vorm (naar het missaal 1962). De rubriek aan het begin van nummer 91 van de 1969-ordo missae moet worden veranderd. Immers daar staat dat de woorden van de consecratie vanuit hun natuur met hoorbare stem gezegd moeten worden en aldus haalt de celebrant zich het plechtig uitgesproken anathema van het concilie van Trente (Denz.1759) op de hals. Verder dient de Romeinse Canon
rubriekmatig ‘in stilte’ gezegd te worden, uitgezonderd het ‘nobis quoque peccatoribus’ en het ‘per omnia secula etc’.

Het ordinarium

In Sacorsantcum Concilium heeft het concilie geautoriseerd dat de riten van de mis met eerbiediging van hun kern vereenvoudigd moeten worden en dat de doublures en onnutte toevoegingen die in de loop der tijden zijn aangebracht, moeten worden weggelaten (vide par.50). Derhalve is dat in de meest wijde betekenis van toepassing op alle private gebeden van de celebrant, die van Karolingische of middeleeuwse oorsprong zijn. Dat betekent dus: alles voorafgaande aan de introïtus; alles wat de celebrant daarachter in stilte zegt, uitgezonderd Secreta, Romeinse Canon en Libera nos, en alles na het ‘Ite missa est’ (het punt waar de oudere ordinaria zoals dat van de Kartuizers, eindigen). Deze private gebeden van de celebrant moeten ‘en bloc’ ad libitum worden gesteld en wel zo dat ofwel alle private gebeden van de celebrant worden gezegd, ofwel allemaal worden weggelaten. Deze maatregel is ruim voldoende voor degenen die een meer gestroomlijnd ordinarium willen hanteren, terwijl deze maatregel terzelfder tijd uiterst traditioneel is. Bovendien komt deze maatregel overeen met de recent uitgesproken waardering van paus Johannes Paulus II voor de gebeden van het Romeins Missaal van de heilige Pius V, in september 2001 meegedeeld en aan de priesters aanbevolen, in de officiële boodschap van de paus aan het plenum van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline der Sacramenten. Dit en aldus met de optionele private gebeden van de celebrant uit het missaal van 1962 vereenvoudigde ordinarium, moet het ordinarium van 1969 vervangen, dat slechts een hybride en historisch onintelligente creatie is.

De tijdseigen cyclus der heiligen

In Sacrosanctum Concilium heeft het concilie nergens geautoriseerd dat er een algehele herverdeling van de heiligendagen moest worden gerealiseerd. Het verplaatsen van vele heiligen van hun traditionele dag naar het dichtst bij de dag van hun (vermoedelijke) dood is pedant en ergerlijk. Derhalve moeten de traditionele data worden gerestaureerd en zowel de oude als de nieuwe oraties moeten gebruikt kunnen worden. Sommige mensen menen dat heiligen waarvan nauwelijks iets met zekerheid bekend is geen reden kan zijn voor een verplicht feest. Weer anderen menen dat de heiligencyclus overvol is. Er is een eenvoudige en niet-revolutionaire weg om aan deze gezichtspunten te voldoen. Een rubriek in het missaal van 1962 geeft de mogelijkheid elke commemoratie ad libitum te vieren als een 3e klas feest; een parallelle rubriek moet worden toegevoegd om elk 3e klas feest alleen als commemoratie te vieren. Wellicht moeten de historisch onbekende heiligen toch in het martyrologium blijven met de optie van het celebreren van een votiefmis ter hunner ere op de desbetreffende dag. Het verwijderen van onhistorische feesten en het terugbrengen van alle feesten beneden de rangorde van duplex – en dat is bijna de meerderheid – tot commemoratie, werd overigens al voorgesteld door de hervormingscommissie van paus Benedictus XIV in 1740.

Een enkele Romeinse ritus

Er blijven nog zaken die verder aandacht eisen, inclusief de liturgie van de Goede Week (gerestaureerd in 1951, 1955 en 1969 ‘sic!’) Het hierboven voorgestelde schema is een algemeen schema. Een zodanige aanpassing van de postconciliaire liturgische wetgeving volgens boven genoemde uitgangspunten betekent in ieder geval, dat er weer één enkele Romeinse ritus gecreëerd wordt, die gevierd kan worden uit een en dezelfde liturgische boeken, waaruit gecelebreerd kan worden in het Latijn, in de volkstaal of in de in Sacrosanctum Consilium voorgestelde zebra-aanpak (vide par.54 in citaat: Toch moet ervoor gezorgd worden dat de christengelovigen de hun toekomende gedeelte van het ordinarium van de mis ook in de Latijnse taal samen kunnen zeggen of zingen). En tenslotte kunnen dan alle katholieke gelovigen weer putten uit dezelfde liturgische boeken, zowel zij die de traditionele vormen willen gebruiken als degenen die de ‘opgeruimd staat netjes’ veranderingen wensen. En zowel de geest als de letter van Sacrosanctum Concilium zullen dan meer gerespecteerd worden, dan in de liturgie-revolutie die tot stand kwam door de pater Lazerist en latere titulair aartsbisschop van Diocletiana, Annibale Bugnini – overigens doet Diocletianus mij herinneren aan de laatste grote christenvervolger in het Romeinse rijk – en kardinaal Giacomo Lercaro al of niet onder invloed van de concilie-ideologie.

Dit bericht is geplaatst in Sine fine. Bookmark de permalink.