Het is een kerstnacht naar Fouquet:
sint Jozef knielt bij de lantaren
en droogt zijn tranen met zijn pet;
Maria met de gulden haren houdt,
als de bladen van een boek,
de slippen van de neteldoek
waarop het Kindje ligt te pralen;
geen engel durft hier ademhalen
en alle melodie is zoek…
en in dit vreemde, dit astrale,
dit eindeloze ogenblik
zit, vóór het Kindje pas geboren,
met poedelhaar, maar stijf bevroren
van eerbied en in God verloren –
een kleine hond; dit kleine ik.
(van Jacques Schreurs msc)